4.Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft onder andere het volgende overwogen en beslist:
“1. Eiser stelt in de eerste plaats dat hij door verweerder ten onrechte niet is gehoord op zijn bezwaar. Eiser heeft echter in zijn bezwaarschrift niet verzocht om een hoorzitting, zodat verweerder niet gehouden was om een hoorzitting te organiseren. [voetnoot 1: Dit volgt uit artikel 25, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), dat in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de heffing van gemeentelijke belastingen van toepassing is op grond van artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet.]
3. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2017.
4. Eiser vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Eiser vindt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 324.000,-.
5. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatierapport ingediend. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 396.000,-. Het taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat verder gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [A-straat] [2-1], [A-straat] [3-2] en [A-straat] [4-1], alle gelegen in Amsterdam. Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
6. De waarde van de woning wordt bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van de woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.[voetnoot 2: Zie artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ.] Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".[voetnoot 3: Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.]
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
7. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
8. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd. Naar volgt uit het taxatierapport en de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de woning, mits voldoende rekening is gehouden met de verschillen.
9. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. De in het taxatierapport van de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, kwaliteit en onderhoudstoestand betreft goed vergelijkbaar met de woning. De verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten zijn niet zo groot dat de vergelijkingsobjecten in het geheel niet bruikbaar zijn. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten zijn daarom een goed uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
10. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met eventuele verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De getaxeerde m²-prijs van het woningdeel van de woning van eiser (€ 5.260,-) is lager dan de gemiddelde m²-prijs – gecorrigeerd naar een gemiddelde staat van kwaliteit, onderhoud en ligging - van het woningdeel van de vergelijkingsobjecten (€ 5.668,-), zodat er rekening is gehouden met een bedrag van € 28.542,- ((€ 5.668,- - € 5.260,-) x 71 m²) om eventuele verschillen gelijk te trekken. Voor zover er al sprake zou zijn van relevante verschillen, komt dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende tot uitdrukking in het verschil in m²-prijs.
11. Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
Het beroep het gelijkheidsbeginsel
12. Eiser heeft tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Eiser voert aan dat zijn woning gelijk is aan de woningen [A-straat] [1-1] en [1-3] die voor het belastingjaar 2018 lager gewaardeerd zijn dan de woning van eiser. Eiser vindt dan ook dat de WOZ-waarde voor zijn woning te hoog is vastgesteld.
13. Volgens vaste rechtspraak is in belastingzaken, voor zover hier van belang, alleen dan sprake
van strijd met het gelijkheidsbeginsel als ten minste twee identieke objecten lager zijn gewaardeerd (de zogenaamde meerderheidsregel). De heffingsambtenaar kan dit weerleggen door aan te tonen dat de relevante groep groter is. Hij kan daarvoor alleen juist gewaardeerde objecten gebruiken die eveneens identiek zijn aan de betreffende woning.[voetnoot 4: Zie het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT8942).] 14. De heffingsambtenaar toegelicht dat de woning van eiser niet identiek is aan de woning [A-straat] [1-1], omdat het trappenhuis bij deze woning groter en de vierde verdieping kleiner is ten opzichte van de woning van eiser. De woning [A-straat] [1-3] is weliswaar identiek aan de woning van eiser maar heeft als gevolg van foutieve objectkenmerken een te lage waarde van € 324.000,-. Zowel bij [A-straat] [1-3] als de bij de woning van eiser bedraagt de gebruiksoppervlakte 92 m². Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken blijkt dat het door eiser aangedragen object [A-straat] [1-1] in ieder geval wat betreft oppervlakte niet identiek is aan de woning van eiser. Daarom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
15. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.”