Voor het antwoord op de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van de vrijstellingsmethode, acht het Hof de volgende overwegingen, ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 9 februari 2007, nr. 41.478, ECLI:NL:HR:2007:AU3578, van belang (vergelijkbare overwegingen zijn opgenomen in de beide andere arresten van die zelfde datum): “-3.4. Bij de beoordeling van het middel, voorzover het zich richt tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof en de redengeving daarvoor, moet het volgende worden vooropgesteld.
-3.4.1. Het artiesten- en sportersartikel in de verdragen met Oostenrijk en Spanje is gebaseerd op artikel 17 van het OESOmodelverdrag 1963, dat - voorzover voor deze zaak van belang - ziet op 'income derived by athletes, from their personal activities as such'. Op de gronden vermeld in onderdeel 4.11 van de bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal moet worden geoordeeld dat onder omstandigheden (een deel van) het (basis)salaris van een in dienstbetrekking zijnde sportbeoefenaar kan worden gerekend tot de inkomsten die sportbeoefenaars uit hun persoonlijke werkzaamheden als zodanig verkrijgen.
-3.4.2. Of en, zo ja, in hoeverre het (basis)salaris van een sportbeoefenaar tot evenbedoelde inkomsten kan worden gerekend, hangt ervan af of en, zo ja, in hoeverre het (basis)salaris naar de bedoeling van partijen bij de arbeidsovereenkomst een beloning vormt voor de persoonlijke werkzaamheden als zodanig van de betrokken sportbeoefenaar. Indien de sportbeoefenaar bij de arbeidsovereenkomst zich (mede) heeft verplicht tot het deelnemen aan wedstrijden buiten de woonstaat, moet het (basis)salaris, behoudens bij aanwezigheid van aanwijzingen dat partijen bij die overeenkomst een andere toerekening voor ogen heeft gestaan, tijdsevenredig worden toegerekend aan de in de werkstaat verrichte persoonlijke werkzaamheden als zodanig.
-3.4.3. Tot de persoonlijke werkzaamheden als zodanig behoren het publieksgerichte optreden - waarop het artiesten- en sportersartikel blijkens onderdeel 2 van het Commentaar op het OESO-modelverdrag 1963 inzake artikel 17 in het bijzonder ziet - alsmede tijdsbesteding die met dat publieksgerichte optreden samenhangt, zoals trainingen,
beschikbaarheidsdiensten, reizen en noodzakelijk verblijf, voorzover die tijdsbesteding heeft plaatsgehad in dezelfde staat als het optreden.
-3.5. Gelet op het hiervoor onder 3.4 overwogene wordt het middel, voorzover het zich richt tegen het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof en de redengeving daarvoor, terecht voorgesteld. (…)”
“-4.11. Gelet op de tekst en context van artikel 17 OESO-modelverdrag meen ik dat het basissalaris onder het artikel kan vallen. Uit de tekst volgt niet hoe sterk het verband tussen de inkomsten en de buitenlandse werkzaamheden moet zijn; enige beperking tot direct met de werkzaamheden samenhangende voordelen of inkomsten, valt er niet in te lezen. Zoals
ook volgt uit de hiervoor aangehaalde paragraaf 2 van het Commentaar 1963 kunnen artiesten en sportbeoefenaars 'performing for a salary or wages' onder artikel 17 vallen. Het Commentaar 1963, zoals verduidelijkt in de paragrafen 8 en 9 van het Commentaar 1992, geeft aanleiding te veronderstellen dat de opstellers van het OESO-modelverdrag met de
toewijzingsbepaling van artikel 17 mede het oog hadden op (een deel van) het basissalaris dat voor de uitoefening van de dienstbetrekking in het algemeen wordt ontvangen en op (een deel van) het sponsorgeld dat in verband met de werkzaamheid van de sportbeoefenaar (wellicht naast zijn dienstbetrekking) wordt verdiend.”
Het Hof acht de feiten in deze arresten, te weten de betaling van een basissalaris aan de sportbeoefenaars door de sportbonden en andere derden, voor de activiteiten die in het buitenland in het kader van hun sport werden verricht, voldoende vergelijkbaar met het geval van belanghebbende. Immers belanghebbende krijgt een vast salaris betaald vanuit zijn B.V. (mede) voor zijn optredens in het buitenland. Het Hof acht in dat verband aannemelijk dat ondanks het ontbreken van een op schrift gestelde arbeidsovereenkomst, belanghebbende zich (mede) heeft verplicht tot het verzorgen van optredens buiten de woonstaat, nu er geen aanwijzingen zijn dat belanghebbende en zijn B.V. een andere toerekening voor ogen heeft gestaan, te meer nu belanghebbende zijn onderneming – kennelijk toen ook al bestaande uit het verzorgen van optredens in binnen- en buitenland – in 1998 heeft ingebracht in zijn B.V, en, in ieder geval in het onderhavige jaar, alle gages aan de B.V. zijn toegekomen en de B.V. alle kosten van de werkzaamheden voor haar rekening heeft genomen. Verder volgt dit mede uit de omstandigheid dat belanghebbende als inkomen alleen het vaste salaris uit de B.V. geniet; aan hem zijn geen gages uit optredens betaald.
Vervolgens is dan nog wel de vraag of de toepasselijke belastingverdragen in het geval van belanghebbende hem het recht geven op een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting.