ECLI:NL:GHAMS:2020:3790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
19/01246
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerechten en oorsprong zonnepanelen met betrekking tot antidumpingmaatregelen

Op 17 november 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 juli 2019, waarin de rechtbank het beroep van [X] B.V. ongegrond verklaarde. De inspecteur had op 15 juni 2015 een verzamel-uitnodiging tot betaling van € 158.446,81 aan definitieve antidumpingrechten aan [X] B.V. uitgereikt, omdat de zonnepanelen die door [X] B.V. waren ingevoerd, volgens de inspecteur van Chinese oorsprong waren en niet van Taiwanese oorsprong zoals door [X] B.V. was aangegeven. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong waren, op basis van een rapport van OLAF en andere bewijsstukken. In hoger beroep heeft [X] B.V. betoogd dat de inspecteur niet alle relevante stukken had overgelegd en dat de OLAF-rapporten niet op haar van toepassing waren. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong waren en dat de voorwaarden voor het vertrouwensbeginsel niet waren vervuld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/01246
17 november 2020
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.H.W.N. Lammers)
tegen de uitspraak van 3 juli 2019 in de zaak met het kenmerk HAA 16/4637 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank)
in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 juni 2015 aan belanghebbende een
verzamel-uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt ten bedrage van € 158.446,81 aan definitieve antidumpingrechten.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar,
gedagtekend 19 augustus 2016, de utb gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank
heeft in haar uitspraak van 3 juli 2019 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 583,33 aan immateriële schadevergoeding, tot een bedrag van € 256 aan proceskosten en tot een bedrag van € 167 ter vergoeding van het betaalde griffierecht;
- veroordeelt de Minister tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 1.416,67 aan immateriële schadevergoeding, tot een bedrag van € 256 aan proceskosten en tot een bedrag van € 167 ter vergoeding van het betaalde griffierecht.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 augustus 2019 en aangevuld bij brief van 10 september 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 9 oktober 2020 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Op 7 november 2013 heeft [A B.V.] (hierna: [A B.V.] ) in naam en voor rekening van eiseres aangifte ( [aangiftenummer 1] ) gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van – kort gezegd – 580 stuks zonnepanelen met land van oorsprong en land van verzending Taiwan. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8451 40 90 29. Bij de aangifte is een niet-preferentieel Certificaat van Oorsprong (hierna: CvO) overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [B Ltd.] , [adres] te Taiwan (R.O.C) (hierna: [B Ltd.] ) als exporteur en eiseres als importeur van 580 [*** 1] panels, type [typenummer] . Voorts bevindt zich bij de stukken een factuur van [B Ltd.] aan eiseres voor de levering van 580 [*** 1] panels van het type [typenummer] . Blijkens de aangifte en bill of lading zijn de [*** 1] panels in de container met nummer UESU5094628 van Taiwan naar Rotterdam vervoert.
2. Voornoemde aangifte is fysiek gecontroleerd. Het van die controle opgemaakte formulier houdt – voor zover thans van belang – onder meer in:
“opdrachtnummer [*** 1]
(...)
Opdracht toelichting CONTROLEER OF ER AANWIJZINGEN ZIJN DAT LVO VAN DE VERPAKKING VERWIJDERD IS DMV UITSNIJDEN UIT DE DOZEN. VERDER AANDACHT OF ER MOGELIJK STIKKERS OP DE VERPAKKING OF GOEDEREN ZIJN AANGEBRACHT MET LVO US
DE KANS BESTAAT DAT [A B.V.] ZONNEPANELEN AANGEEFT DIE UIT CHINA KOMEN MET LVO USA. IN DE LOODS VAN [A B.V.] WORDEN MOGELIJK VERPAKKING ONTDAAN VAN DE OORSPRONG CHINA, WAARNA VERVOLGENS STIKKERS OID. WORDEN AANGEBRACHT DIE ER OP DUIDEN DAT DE ZONNEPANELEN UIT DE USA AFKOMSTIG ZIJN
(…)
Bevindingen en waarnemingen
uitvoerder (…)
Goederen gelost vanuit container UESE 50946628 welke was gesloten met loodnummer Douane R7178 en een rederijlood welke in orde zijn bevonden. Bevonden zonnepanelen van het type 1956x992x45 mm en 30 stuks van deze partij van het type 1956x592x45 mmm verpakt op in totaal 22 pallets geteld en totaal 580 stuks zonnepanelen.
Zowel op de doos als op de artikelen zijn geen aantekeningen o.i.d. aangetroffen waaruit LVO moet blijken. Zie foto’s in ECM
(…)”
3. Op 26 november 2013 heeft [A B.V.] in naam en voor rekening van eiseres
aangifte ( [aangiftenummer 2] ) gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van – kort gezegd – 1.160 stuks zonnepanelen met land van oorsprong en land van verzending Taiwan. De zonnepanelen zijn aangeven onder Taric-code 8451 40 90 29. Bij de aangifte is een niet-preferentieel CvO overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [B Ltd.] als exporteur en eiseres als importeur van 1.160 [*** 1] panels, type [typenummer] . Voorts bevindt zich bij de stukken een factuur van [B Ltd.] aan eiseres voor de levering van 1.160 [*** 1] panels van het type [typenummer] . Blijkens de aangifte en de bill of lading zijn de [*** 1] panels in de twee containers met nummer FCIU9570339 en TCNU5111872 van Taiwan naar Rotterdam vervoert.
4. Voornoemde aangifte is fysiek gecontroleerd. Het van die controle opgemaakte formulier houdt – voor zover thans van belang – onder meer in:
“opdrachtnummer 486922
(…)
Aangifte identificatie [aangiftenummer 2]
(…)
Controle-aanwijzing LET OP VERMELDINGEN OP DE VERPAKKINGEN EN/OF HET PRODUCT
Noteer LVO
Omschrijf de goederen
(…)
Controle-item Identiteit object van controle
Merk(en) en Nummer(s)
(…)
Opdracht toelichting Er is aangegeven: ZONNEPANELEN
Op de factuur staat: [*** 1] panel [typenummer]
CONTROLEER OF ER AANWIJZINGEN ZIJN DAT LVO VAN DE VERPAKKING VERWIJDERD IS DMV UITSNJDEN UIT DE DOZEN. VERDER AANDACHT OF ER MOGELIJK STIKKERS OP DE VERPAKKING OF GODEREN ZIJN AANGEBRACHT MET LVO TAIWAN
(…)
Bevindingen en waarnemingen
uitvoerder (…)
l.v.o. niet te bepalen aan opschriften ctns en/of etiketten zonnepanelen
Goederenomschrijving: Zonnepanelen ( [*** 1] Panel), type [typenummer]
Geen manipulaties bemerkt aan ctns in de vorm van uitsnijden o.i.d.
Geen bijpak
(…)”
5. In het missierapport van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Commissie (hierna: de OLAF) staat onder meer het volgende:
“(…)
Participants:
(…)
[medewerker douane] , Dutch Customs
(…)
1. Purpose of the mission
On 14.09.2014 (…) OLAF formally requested the Taiwanese authorities, via the Taipei Office in Brussels, for assistance concerning the suspected transshipment of Chinese (People’s Republic of China) [*** 1] panels via Taiwan. By email dated 14.10.2014 (…) OLAF was informed by the Taipei Representative Office that the Bureau of Foreign Trade (hereafter BOFT) and Taiwanese Customs had agreed to meet the joint EU mission team from 17 to 21.11.2014. (…)
The objectives of the mission were:
1) the collection of the evidence on the suspected transshipments of Chinese [*** 1] panels via Taiwan which should be available at the Taiwanese Customs authorities;
2) the analysis of data from import and export databases held by Taiwanese Customs and the matching of this information with import data provided to OLAF by Member States;
3) to visit a selection of Taiwanese companies that had been identified as suppliers of [*** 1] panels to EU importers in order to determine their role in these operations and to collect the necessary evidence of the suspected transshipments of Chinese panels via Taiwan territory.

2.Mission activities

(…)
The representatives of the BOFT confirmed that company visits had been arranged for the following five companies:
(…)
It was further explained that the BOFT had contacted the company
[B Ltd.]( [adres] ) to agree on a visit of the joint EU mission team, but that the company had declined this proposal.
(…)
Taiwanese Customs confirmed the fact that no processing activities were permitted in the Free Trades Zones and that the import of Chinese [*** 1] modules and cells into Taiwan was strictly forbidden. Transshipments of such goods is allowed through free zones and bonded warehouses. The customs procedure to be followed is as follows:
(…)
-import into a free zone: customs declaration F1
-export from a free zone: customs declaration F5
(…).

3.Results

(…)
3.1.
General
On the occasion of a visit by Taiwanese Customs to OLAF between 24 and 27.11.2014 an excel file (including imports and exports) was handed over to OLAF that covers transshipment data (linked import-export records for the Free Trade Zone) (
Annex 3).
(…) Annex 3 is a detailed overview of the consignments imported from the PR China and the corresponding re-exports. The following details are mentioned in the original Taiwanese data:
 Date of export declaration
 Export declaration number
 Customs regime
 Country of destination
 Taiwanese Exporter
 Buyer (destination)
 Hs code
 Commodity description
 Quantity, unit and weight
 FOB Value
 Export container number
 Reference of import declaration (is obligatory in the export declaration and via this number the export is linked to the import)
 Reference of import item
 Date of import declaration
 Taiwanese import declaration number
 Customs regime
 Country of origin
 Chinese seller
 Item
 HS code
 Commodity description
 Quantity, unit and weight
 Import container number
(…)”
6. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt het volgende in.
Op 7 oktober 2013 is in Taiwan een exportaangifte (F5) gedaan voor de uitvoer naar Nederland van 580 stuks [*** 1] modules. De Taiwanese exporteur is [B Ltd.] en de koper is eiseres. Het exportcontainernummer is UESU5094628 . Deze exportaangifte is aan de hand van het invoerreferentienummer gekoppeld aan een op 4 oktober 2013 gedane aangifte voor de invoer (F1) in Taiwan van 580 [*** 1] modules. Het in die invoeraangifte aangegeven land van oorsprong is CN, de Chinese verkoper is [C Ltd.] (hierna: [C Ltd.] ) en de Taiwanese importeur is [D Ltd.] .
Op 21 oktober 2013 is in Taiwan een exportaangifte (F5) gedaan voor de uitvoer naar Nederland van 1.160 stuks [*** 1] modules. De Taiwanese exporteur is [B Ltd.] en de koper is eiseres. De nummers van de exportcontainers zijn FCIU9570339 en TCNU5111872. Deze exportaangifte is aan de hand van het invoerreferentienummer gekoppeld aan een op 18 oktober 2013 gedane aangifte voor de invoer (F1) in Taiwan van 1.160 [*** 1] modules. Het in die invoeraangifte aangegeven land van oorsprong is CN, de Chinese verkoper is [C Ltd.] en de Taiwanese importeur is [D Ltd.] .
7. Verweerder heeft op 15 juni 2015 de onderhavige verzamel-utb uitgereikt aan eiseres, omdat hij zich op het standpunt stelt dat de zonnepanelen de oorsprong China hebben en hadden moeten worden aangegeven onder TARIC-code 8541 40 90 21.
8. Een proces-verbaal van de FIOD dat op 16 september 2015 op ambtsbelofte is opgemaakt door [medewerker belastingdienst/FIOD 1] en [medewerker belastingdienst/FIOD 2] , opsporingsambtenaren bij de Belastingdienst/FIOD, kantoor Groningen, houdt – voor zover thans van belang – onder meer in:
“(…)
2.2.1.
Inkoop zonnepanelen
(…)
Uit het onderzoek komt naar voren dat door [X] BV. zonnepanelen ten invoer zijn aangegeven die voorzien zijn van het typenummer [typenummer] . (…) Op internet is met behulp van het zoekprogramma “Google” gezocht op dit typenummer. Hierbij komt naar voren dat zonnepanelen met het typenummer [typenummer] worden geproduceerd onder de handelsnaam [handelsnaam] van fabrikant [C Ltd.] in de Volksrepubliek China. (…)
2.2.4
Invoer
(…)
Fabrikant Taiwan:
- [handelsnaam B Ltd.] is de handelsnaam van fabrikant [B Ltd.] en is overeenkomstig haar website (…) gevestigd te
[adres] , Taiwan,
- (…)
- Op de website van fabrikant [handelsnaam B Ltd.] is géén PV module van 285 watt als te leveren product opgenomen (…);
- (…)
- Fabrikant [handelsnaam B Ltd.] levert zonnepanelen onder een typenummer dat begint met de aanduiding [*** 2] (…).
(…)”
9. Een artikel dat op 1 december 2015 in [*** 1] Magazine is verschenen naar aanleiding van een gesprek met “ [D] ”, projectleider thematische handhaving invoer zonnepanelen bij de Nederlandse Douane, houdt - voor zover thans van belang - onder meer in:
“(…)
[D] : “(…) We hadden vrij snel door dat er sprake was van grootschalige omzeiling van de antidumpingheffingen en compenserende heffingen. Maar voordat je de bewijslast rond hebt, is veel tijd en noodzakelijke samenwerking nodig tussen de autoriteiten in Europa en Azië.”
(…)
De Douane is door een systematische analyse van de invoervolumes voor en na de antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen een aantal verleggingspatronen op het spoor gekomen. Zo worden in 2014 fors meer zonnepanelen ingevoerd vanuit ‘bronland’ Taiwan. De alarmbellen gaan af. [D] : “Voor ons reden om elke aangifte uit Taiwan en de markt aldaar specifieker te onderzoeken. Welke fabrikanten voeren in uit Taiwan. Bestaan ze wel? Komt de uitvoer overeen met de productiecapaciteit die je kunt verwachten op basis van fabrieksinformatie, bedrijfsinformatie, websites et cetera.”
(…)
[D] : ‘Een Nederlandse douanebeambte is met controleurs van OLAF naar Taiwan gegaan om onze informatie te staven met informatie van de Taiwanese autoriteiten.’ [D] verzekert dat de Taiwanese douaneautoriteiten nauwgezet onderzoeken welke containers vanuit China via Taiwan naar Europa gaan en wie de verzenders en ontvangers zijn. (…)”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de utb terecht is uitgereikt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

Oorsprong
18. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574).
19. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het hiervoor genoemde rapport van de OLAF blijkt dat de OLAF in samenwerking met de bevoegde autoriteiten in Taiwan heeft vastgesteld dat significante aantallen zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn binnengebracht in de Free Trade Zone te Taiwan, dat geen enkele be- of verwerking is toegestaan in de Free Trade Zone en dat doorvoer van zonnepanelen via de Free Trade Zone wel is toegestaan. Uit onderdeel 3.1 van het OLAF-rapport blijkt dat de Taiwanese douaneautoriteiten van de Free Trade Zone aan de hand van het nummer van de invoeraangifte (F1) dat is vermeld in de uitvoeraangifte (F5) een link hebben kunnen leggen tussen de ingevoerde zonnepanelen uit China en de wederuitvoer van diezelfde zonnepanelen naar de Europese Unie. Voorts is aan de hand van de aantallen en het type vastgesteld dat de onderhavige zonnepanelen die uit de Free Trade Zone zijn uitgeslagen onder vermelding van oorsprong Taiwan telkens drie dagen eerder in de Free Trade Zone zijn ingeslagen onder opgave van oorsprong CN, hetgeen staat voor China. Het in de uitvoeraangiften opgegeven containernummer, de naam van de Taiwanese exporteur, de aantallen en het type komen overeen met de gegevens in de bescheiden die zijn overgelegd bij de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer waarop de verzamel-utb ziet. Op basis van deze bevindingen is geconcludeerd dat de werkelijke oorsprong van de onderhavige zonnepanelen China is.
20. Het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door de OLAF is dusdanig ingrijpend, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zal zijn indien de door eiseres aangevoerde grieven tegen de bevindingen van de onderzoeksmissie van de OLAF dermate ernstig zijn, dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van de OLAF (meer) kan worden toegekend.
21. Eiseres heeft aangevoerd dat er op basis van het missierapport geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot [B Ltd.] omdat bij dat bedrijf geen onderzoek heeft plaatsgevonden, terwijl in het missierapport geen aandacht is geschonken aan de Chinese leverancier [C Ltd.] . Verder heeft blijkens het missierapport [medewerker douane] namens de Nederlandse douane deelgenomen aan de missie en uit een artikel in [*** 1] Magazine blijkt dat [medewerker douane] kennelijk heeft kunnen vaststellen dat de Taiwanese autoriteiten nauwgezet onderzoeken welke containers vanuit China via Taiwan naar Europa gaan en wie de verzenders en ontvangers zijn. Bij de stukken bevindt zich evenwel geen informatie waaruit volgt dat uit het onderzoek van de OLAF en de Taiwanese autoriteiten blijkt dat de door eiseres ingevoerde zonnepanelen niet als land van oorsprong Taiwan hebben, maar China.
22. De rechtbank is van oordeel dat de informatie uit de administratie van de Free Trade Zone voldoende bewijs oplevert. Verweerder mocht derhalve afgaan op het rapport van de OLAF en heeft door te verwijzen naar dat rapport met bijlagen aan zijn bewijslast voldaan en aannemelijk gemaakt dat de oorsprong van de zonnepanelen China is. Dat [B Ltd.] niet is bezocht en dat in het missierapport geen aandacht is besteed aan [C Ltd.] maakt niet anders. Dit geldt te meer nu het proces-verbaal van de FIOD de bevindingen van de OLAF bevestigt. Uit het proces-verbaal van de FIOD blijkt immers dat:
- zonnepanelen als de onderhavige met het typenummer [typenummer] worden geproduceerd onder de handelsnaam [handelsnaam] van fabrikant [C Ltd.] ;
- [B Ltd.] handelt onder de handelsnaam [handelsnaam B Ltd.] en [handelsnaam B Ltd.] zonnepanelen levert onder een typenummer dat begint met de aanduiding [*** 2] ;
- [handelsnaam B Ltd.] géén [*** 1] panels van 285 watt levert.
23. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij vanwege de invoering van het antidumpingrecht naar [C Ltd.] te China is gegaan om lopende orders voor zonnepanelen te annuleren. Dat was niet mogelijk. Toen is afgesproken dat [C Ltd.] de in China geproduceerde zonnepanelen levert aan producenten in Taiwan. De Taiwanese producent distribueert de Chinese zonnepanelen naar landen waar de antidumpingheffing niet van toepassing is. In ruil daarvoor levert de Taiwanese producent zijn in Taiwan naar Chinese specificaties geproduceerde zonnepanelen voorzien van een CvO aan eiseres. Eiseres bestelt de zonnepanelen bij [C Ltd.] en dat bedrijf heeft contact gezocht met [B Ltd.] . Dat gaat geheel buiten eiseres om. Zij heeft alleen contact met [C Ltd.] .
24. De rechtbank stelt deze lezing als ongeloofwaardig terzijde. Uit het missierapport van de OLAF blijkt dat invoer van Chinese zonnepanelen in Taiwan strikt verboden is en uit het proces-verbaal van de FIOD blijkt dat zonnepanelen als de onderhavige met het typenummer [typenummer] door [C Ltd.] worden geproduceerd en niet door [B Ltd.] . Bovendien heeft eiseres haar relaas op geen enkele wijze van enige concrete onderbouwing voorzien.
Vertrouwensbeginsel
25. De rechtbank stelt voorop dat op situaties die zich vόόr het van toepassing worden van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) op 1 mei 2016 hebben voorgedaan, in het algemeen de materiële voorschriften van het CDW van toepassing zijn (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) 23 februari 2006, C-201/04 (Molenbergnatie NV) en Gerechtshof Amsterdam 27 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:605). Het Unierechtelijk vertrouwensbeginsel is een regel van materieel recht en aangezien de douaneschuld in november 2013 is ontstaan, volgt daaruit dat niet artikel 119 van het DWU maar artikel 220 van het CDW van toepassing is.
26. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar. Op grond van dit artikelonderdeel wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van douanerechten indien de volgende drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: (1) de inning van de rechten moet achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zelf is toe te schrijven, (2) de belastingschuldige moet deze vergissing redelijkerwijze niet hebben kunnen ontdekken en (3) de belastingschuldige moet te goeder trouw zijn en aan alle bepalingen inzake de douaneaangifte hebben voldaan. Wat de eerste voorwaarde betreft, geldt dat het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige slechts vatbaar voor bescherming uit hoofde van dat artikel is, indien het de bevoegde autoriteiten “zelf” zijn geweest die de grondslag hebben gecreëerd voor dat gewettigd vertrouwen. Enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven, geven recht op niet-navordering van douanerechten (vgl. Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1468).
27. Op eiseres rust de bewijslast haar stelling aannemelijk te maken dat de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zijn vervuld. Eiseres stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat de zonnepanelen de oorsprong Taiwan hebben, primair omdat de Nederlandse douaneautoriteiten bij de fysieke controles geen onregelmatigheden hebben aangetroffen, subsidiair omdat de Taiwanese autoriteiten CvO’s hebben afgeven met land van oorsprong Taiwan. In dat verband wijst eiseres erop dat voor zonnepanelen die vόόr 6 december 2013 in het vrije verkeer zijn gebracht de Taiwanese autoriteiten bepaalden of de in Taiwan verrichte werkzaamheden ervoor zorgden dat het betreffende goed als land van oorsprong Taiwan had en dat pas vanaf 6 december 2013 de regel geldt dat als de belangrijkste onderdelen van een goed uit China komen, het betreffende goed de oorsprong China krijgt.
28. Wat betreft het primaire standpunt overweegt de rechtbank dat de controleopdrachten inhouden dat moet worden nagaan of er aanwijzingen zijn dat gegevens omtrent het land van oorsprong van de verpakking zijn verwijderd of dat er stickers op de verpakking zijn aangebracht met daarop een land van oorsprong, terwijl de resultaten van de controles inhouden dat het land van oorsprong van de zonnepanelen niet kan worden vastgesteld, omdat op het verpakkingsmateriaal noch op de zonnepanelen zelf gegevens daaromtrent zijn aangetroffen. Met de enkele constatering dat het land van oorsprong van de zonnepanelen niet kan worden vastgesteld, hebben de Nederlandse douaneautoriteiten geen grondslag gecreëerd voor het gewettigd vertrouwen bij eiseres dat de onderhavige zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn en dat de aangegeven oorsprong Taiwan juist is. Dat de Nederlandse douaneautoriteiten bekend waren met de omzeiling van antidumpingrecht op zonnepanelen met Chinese oorsprong en de verlegging van de invoerroute via Taiwan en dat de onderhavige zonnepanelen na de controles zijn vrijgegeven, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een actieve gedraging van de Nederlandse douaneautoriteiten in de hiervoor onder 26 bedoelde zin.
29. Met betrekking tot het subsidiaire standpunt overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie de afgifte van niet-preferentiële oorsprongscertificaten door de Taiwanese autoriteiten niet is gebaseerd op een overeenkomst tussen de Europese Unie en Taiwan, noch op enige bepaling van secundair recht van de Europese Unie, zodat de Taiwanese autoriteiten niet als ‘douaneautoriteiten’ in de zin van artikel 220 van het CDW kunnen worden aangemerkt (vgl. Gerechtshof Amsterdam 14 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1371, r.o. 4.3.1).
30. Dat per 6 december 2013 op grond van Uitvoeringsverordening (EU)
Nr. 1238/2013 definitieve antidumpingrechten zijn ingesteld op – kort gezegd – zonnepanelen en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China, betekent niet dat het vόόr die datum aan de Taiwanese autoriteiten was om te bepalen of de in Taiwan verrichte werkzaamheden ervoor zorgden dat het betreffende goed als land van oorsprong Taiwan had. Nog daargelaten dat uit niets blijkt dat in Taiwan enige werkzaamheden met betrekking tot de onderhavige zonnepanelen zouden zijn verricht, moet op grond van de Europese oorsprongsregels, zoals hiervoor onder 17 vermeld, worden beoordeeld welk land als land van oorsprong heeft te gelden.
31. Nu er geen sprake is van een vergissing van de bevoegde autoriteiten in de zin van voornoemd artikel komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of aan de overige voorwaarden voor een geslaagd beroep op het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel is voldaan.
Slotsom32. Gelet op het vorenoverwogene zijn de antidumpingrechten terecht nagevorderd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

Artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht
5.1.
Belanghebbende merkt in haar nader stuk in hoger beroep op dat de inspecteur bij zijn verweerschrift in eerste aanleg een afschrift van het Mission Report van OLAF (THOR(2015)13770, de dato 21 april 2015, hierna: het Mission Report) heeft gevoegd alsmede de daarbij behorende annexen. Echter, de aan het Mission Report en de annexen ten grondslag liggende documenten zijn niet bijgevoegd. Belanghebbende stelt dat zij als gevolg daarvan niet kan controleren of de samenvattingen die in de annexen zijn opgenomen, aansluiten bij de werkelijke gang van zaken. Deze controle is volgens belanghebbende uiterst relevant, omdat (ook) in - niet nader aangeduide - andere zaken is gebleken dat aansluitingen tussen verschillende documenten lang niet altijd zijn te maken. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat in het Mission Report oncontroleerbare conclusies zijn getrokken uit de bij andere bedrijven dan [B Ltd.] (hierna: [B Ltd.] ) ingestelde onderzoeken, die ook tegen belanghebbende worden gebruikt, terwijl bij [B Ltd.] geen onderzoek heeft plaatsgevonden. Aan het Mission Report komt daarom in de onderhavige zaak met betrekking tot de door [B Ltd.] geleverde zonnepanelen geen bewijskracht toe, zo stelt belanghebbende.
5.2.
Het Hof vat het betoog van belanghebbende mede op als het standpunt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. De inspecteur heeft ter zitting bij het Hof verklaard niet over onderliggende stukken te beschikken en weerspreekt dat hij artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden.
5.3.
Het Hof stelt voorop dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb in beginsel gehouden is alle stukken die hem ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen. Die verplichting gaat in het algemeen niet zo ver dat de inspecteur is gehouden stukken in te brengen die ten grondslag liggen aan door hem ingebrachte stukken, indien die stukken niet ter beschikking van de inspecteur staan of hebben gestaan (vgl. HR 12 juli 2013, nr. 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29, BNB 2013/226).
5.4.
De inspecteur heeft geloofwaardig verklaard dat hij niet beschikt of heeft beschikt over de aan het Mission Report en de annexen ten grondslag liggende documenten. Dit brengt mee dat hij niet gehouden is deze stukken in te brengen en dat van schending van artikel 8:42 Awb geen sprake is.
5.5.
Het Hof constateert dat delen van het door de inspecteur overgelegde Mission Report (en de annexen) zijn zwart gelakt (of weggelaten). Het Hof zal deze handelwijze aanmerken als een impliciet beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 Awb. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de gegevens die hij niet heeft verstrekt uitsluitend namen en bedrijfsgegevens van derden betreffen. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd. Onder die omstandigheden acht het Hof het beroep op geheimhouding gerechtvaardigd.
5.6.
Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat haar klacht over schending van artikel 8:42 Awb zich toespitst op annexen 2 en 4 behorende bij het Mission Report. Deze annexen hebben betrekking op de verslagleggingen van tijdens de OLAF-missie afgelegde bedrijfsbezoeken bij
anderebedrijven dan [B Ltd.] (annex 2: “Five company visit reports incl. annexes”) respectievelijk door die andere bedrijven verstrekte handelsdocumenten (annex 4: “Copies of documents provided by the BOFT and sourced by them from the companies visited in the course of the mission”). De inspecteur heeft tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat de in annexen 2 en 4 opgenomen verslagen en documenten niet zijn overgelegd, omdat deze betrekking hebben op
andereondernemers en dus op andere transacties. De inspecteur heeft gesteld dat de in geschil zijnde correcties niet zijn gebaseerd op (of zijn afgeleid van) in het Mission Report opgenomen conclusies ter zake van bedrijfsbezoeken en/of documenten die betrekking hebben op die andere ondernemingen dan [B Ltd.] , waarvan in annex 2 en 4 gegevens van zijn vastgelegd. Deze stukken vormen reeds daarom, naar de inspecteur stelt, geen ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’.
5.7.
Het Hof volgt de inspecteur hierin. Niet in geschil is dat [B Ltd.] heeft geweigerd mee te werken aan een bezoek van OLAF, dat daarom geen bedrijfsbezoek bij deze onderneming heeft plaatsgevonden en dat door deze onderneming geen documenten ter beschikking zijn gesteld. Het Mission Report vermeldt ter zake het volgende:
“It was further explained that the BOFT had contacted the company
[B Ltd.]( [adres] ) to agree on a visit of the EU mission team, but that the company had declined this proposal.”
De conclusies die het Hof in het Mission Report heeft aangetroffen, zijn (i) dat vier van de vijf bezochte bedrijven betrokken zijn geweest bij de doorvoer van Chinese zonnepanelen via Taiwan, (ii) dat voor 925 containers een directe match kan worden gemaakt met bijbehorende bestemming in de EU en (iii) dat voor 279 containers nog onduidelijk is waar zij zijn beland. Annexen 2 en 4 bevatten blijkens de toelichting in de rapportage verslagen van bedrijfsbezoeken aan, respectievelijk ontvangen handelsbescheiden van, Taiwanese bedrijven die tijdens de OLAF-missie wél medewerking hebben verleend aan een bedrijfsbezoek:
“On 20.01.2015 OLAF received a CD-ROM (…) from the Taipei Representative Office in Brussels, which contained the replies
given to the BOFT by the five companies that had been visited during the OLAF missionto Taiwan. These included, per company, copies of commercial records (invoices, packing-lists, bills of lading), which according to these companies corresponded with sales of Taiwanese [*** 1] modules to their EU customers (
Annex 4).” (cursivering Hof)
5.8.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting in hoger beroep desgevraagd niet kunnen concretiseren op welke conclusies in het Mission Report zij doelt met haar stelling dat de in deze rapportage beschreven onderzoeksresultaten ter zake van andere bedrijven (die betrekking hebben op leveranties door andere ondernemingen dan [B Ltd.] , aan andere ondernemingen dan belanghebbende) “een-op-een zijn vertaald naar belanghebbende”. Daarmee heeft belanghebbende niet voldoende gemotiveerd gesteld dat deze stukken (annex 2 en 4) van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de beoordeling van de thans voorliggende geschilpunten. De enkele stelling dat tussen die documenten ter zake van andere bedrijven “vaak geen aansluitingen zijn te maken”, volstaat daarvoor niet. Evenmin kan gelet op het voorgaande worden gezegd dat uit het dossier blijkt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
Oorsprong
5.9.
Uit het Mission Report volgt dat het binnenbrengen van goederen in een Taiwanese Free Trade Zone (hierna: vrije zone) geschiedt door indiening van een douaneaangifte F1 en dat de uitvoer van goederen uit een vrije zone geschiedt door het indienen van een douaneaangifte F5. Het nummer van de aangifte F1 dient op grond van de Taiwanese wet- en regelgeving te worden vermeld in de aangifte F5, zodat er op kan worden toegezien dat goederen die in de vrije zone zijn gebracht de vrije zone ook weer verlaten. Tevens volgt uit het Mission Report dat de invoer van Chinese zonnepanelen in het vrije verkeer van Taiwan strikt verboden is. Doorvoer (transshipment) van Chinese zonnepanelen via een vrije zone is wel toegestaan.
5.10.
De Taiwanese autoriteiten hebben aan OLAF een Excel-bestand verstrekt met doorvoerdata (Annex 3 bij het Mission Report). In dit bestand zijn registraties van invoer en uitvoer uit de vrije zone aan elkaar gekoppeld. Te zien zijn de gegevens van aangiften F1 voor de invoer van Chinese zonnepanelen in de vrije zone en de bij deze aangiften behorende gegevens van de aangiften F5 waarmee deze zonnepanelen uit de vrije zone zijn uitgevoerd. Uit deze gegevens blijkt onder meer het volgende.
5.10.1.
Op 4 oktober 2013 is een aangifte tot plaatsing in de vrije zone (F1) gedaan (hierna: de invoeraangifte) voor 580 stuks zonnepanelen. De opgegeven oorsprong is China en als verkoper is vermeld de Chinese fabrikant [C Ltd.] . De panelen zijn binnengebracht in één container, waarvan het nummer (SNBU8157211) in de invoeraangifte is vermeld. Het referentienummer van de invoeraangifte is [referentienummer invoeraangifte 1] .
Drie dagen later, op 7 oktober 2013, is een aangifte ten uitvoer uit de vrije zone (F5) gedaan met referentienummer [referentienummer uitvoeraangifte] (hierna: de uitvoeraangifte). In de uitvoeraangifte is het nummer vermeld van de invoeraangifte: [referentienummer invoeraangifte 1] . De uitvoeraangifte vermeldt - gelijk de invoeraangifte - 580 stuks zonnepanelen (met hetzelfde gewicht als vermeld in de invoeraangifte), met als land van bestemming Nederland en als koper “ [X] ”.
Gelet op de vermelding van het referentienummer van de invoeraangifte in de uitvoeraangifte en de overeenkomst in aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 4 oktober 2013 in de vrije zone binnengebrachte Chinese zonnepanelen op 7 oktober 2013 ten uitvoer zijn aangegeven met bestemming Nederland (belanghebbende). De omstandigheid dat de uitvoeraangifte een ander containernummer vermeldt ( [containernummer 1] ), staat - anders dan belanghebbende betoogt - niet aan dit oordeel in de weg; hieruit volgt slechts dat de zonnepanelen in de vrije zone zijn overgeladen in een andere container. De inhoud van de container met nummer UESE5094628 is op 7 november 2013 in Rotterdam ten invoer aangegeven met aangifte [aangiftenummer 1] .
5.10.2.
Op 18 oktober 2013 is een aangifte tot plaatsing in de vrije zone (F1) gedaan (hierna: de invoeraangifte) voor 1160 stuks zonnepanelen. De opgegeven oorsprong is China en verkoper is de Chinese fabrikant [C Ltd.] . De panelen zijn binnengebracht in twee containers, waarvan de nummers (SNBU8151864 en SNBU8164340) in de invoeraangifte zijn vermeld. Het referentienummer van de invoeraangifte is [referentienummer invoeraangifte 2] .
Drie dagen later, op 21 oktober 2013, is een aangifte ten uitvoer uit de vrije zone (F5) gedaan met referentienummer [referentienummer uitvoeraangifte 2] (hierna: de uitvoeraangifte). In de uitvoeraangifte is het nummer vermeld van de invoeraangifte: [referentienummer invoeraangifte 2] . De uitvoeraangifte vermeldt - gelijk de invoeraangifte - 1160 stuks zonnepanelen (met hetzelfde gewicht als vermeld in de invoeraangifte F1), met als land van bestemming Nederland en als koper “ [X] ”.
Gelet op de vermelding van het referentienummer van de invoeraangifte in de uitvoeraangifte en de overeenkomst in aantal en gewicht, lijdt het naar het oordeel van het Hof geen twijfel dat de op 18 oktober 2013 in de vrije zone binnengebrachte Chinese zonnepanelen op 21 oktober 2013 ten uitvoer zijn aangegeven met bestemming Nederland (belanghebbende). De omstandigheid dat de uitvoeraangifte andere containernummers vermeldt (FCIU9570339 en TCNU5111872), staat - anders dan belanghebbende betoogt - niet aan dit oordeel in de weg; hieruit volgt slechts dat de zonnepanelen in de vrije zone zijn overgeladen in een andere container. De inhoud van de containers met nummers FCIU9570339 en TCNU5111872 is op 26 november 2013 in Rotterdam ten invoer aangegeven met aangifte [aangiftenummer 2] .
5.11
Belanghebbende heeft evenwel betoogd dat de inspecteur met het door hem overgelegde Excel-bestand niet het bewijs heeft geleverd dat de door haar in de aangiften met de nummers [aangiftenummer 1] en [aangiftenummer 2] aangeven zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn.
5.11.1.
In de eerste plaats voert belanghebbende aan dat als importeur in de invoeraangifte F1 is vermeld [D Ltd.] (hierna: [D Ltd.] ), terwijl als exporteur in de uitvoeraangifte is vermeld [B Ltd.] . De inspecteur heeft ter zake gesteld dat [D Ltd.] “een soort douane expediteur” is die een vergunning heeft om in de vrije zone te opereren. De inspecteur heeft deze stelling onderbouwd met een “Visit report” van OLAF (bijlage 2 bij het verweerschrift in hoger beroep), waarin verslag wordt gedaan van een bedrijfsbezoek aan [D Ltd.] op 14 maart 2017, in het kader van een onderzoek naar de omleiding van Chinese fietsen via Taiwan. In dit verslag is onder meer het volgende vermeld:
“(…) The name of [D Ltd.] mainly appears as the importer and exporter in F1 and F5 declarations. However, the Taiwanese trading company that owns the goods could also be mentioned as exporter in F5 declarations. In that case [D Ltd.] is also mentioned in the declaration in order to link the export with an outward movement of goods from the company.”
Naar ’s Hofs oordeel heeft de inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat de importeur vermeld in de invoeraangifte F1 niet hetzelfde bedrijf hoeft te zijn als de exporteur vermeld in de uitvoeraangifte F5.
Belanghebbende heeft, onder verwijzing naar de laatste volzin van voormeld citaat, betoogd dat [D Ltd.] kennelijk geen bemoeienis heeft gehad met de uitvoer, nu de naam van [D Ltd.] niet voorkomt in de aangiftegegevens welke door de Taiwanese autoriteiten zijn verstrekt en als annex 3 bij het Mission Report zijn gevoegd. Daarmee staat de koppeling tussen de invoeraangifte F1 en de uitvoeraangifte F5 op losse schroeven, zo betoogt belanghebbende. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Op basis van de aangiftegegevens welke zijn opgenomen in annex 3 bij het Mission Report is niet uitgesloten dat in de aangiften nog andere vermeldingen voorkomen, zoals de bij de invoer of uitvoer betrokken logistieke dienstverlener(s), in dit geval [D Ltd.] . In annex 3 zijn slechts de aangegeven importeurs en exporteurs vermeld, niet eventuele andere betrokkenen. De enkele omstandigheid dat [D Ltd.] niet in de uitvoeraangiften F5 van de aan belanghebbende gerichte zendingen is vermeld, acht het Hof daarom onvoldoende om de koppeling tussen de invoeraangifte F1 en de uitvoeraangifte F5 in twijfel te trekken.
5.11.2.
In de tweede plaats heeft belanghebbende betoogd dat naar aanleiding van beide aangiften een fysieke controle heeft plaatsgevonden door de Nederlandse douane en dat daarbij is vastgesteld dat de zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Naar aanleiding van de fysieke controle van de zonnepanelen die zijn aangegeven met aangifte [aangiftenummer 1] heeft de controlerend ambtenaar, voor zover hier van belang, gerapporteerd:
“Bevindingen en waarnemingen
uitvoerder: (…)
Zowel op de doos als de artikelen zijn geen aantekeningen o.i.d. aangetroffen waaruit LVO moet blijken. (…)”
Naar aanleiding van de fysieke controle van de zonnepanelen van die zijn aangegeven met aangifte [aangiftenummer 2] heeft de controlerend ambtenaar, voor zover hier van belang, gerapporteerd:
“Bevindingen en waarnemingen
uitvoerder: (…)
l.v.o niet te bepalen aan opschriften ctns en/of etiketten
zonnepanelen. (…)”
Uit deze vastleggingen volgt naar ’s Hofs oordeel geenszins dat is vastgesteld dat de zonnepanelen niet van Chinese oorsprong zijn. De vastleggingen houden immers niet meer in dan dat de oorsprong niet valt vast te stellen.
5.11.3.
In de derde plaats heeft belanghebbende aangevoerd dat de gegevens die ten grondslag liggen aan de overzichten die OLAF van de Taiwanese douane heeft ontvangen, voor haar en voor de belastingrechter niet controleerbaar zijn. Anders dan belanghebbende voorstaat, staat deze omstandigheid er niet aan in de weg dat deze gegevens tot bewijs kunnen dienen. Ter toelichting van dit oordeel dient dat de rechter vrij is in zijn beoordeling of hij geloof hecht aan een bewijsmiddel, en, zo hij geloof hecht aan een bewijsmiddel, hoe zwaar hij dit laat meewegen bij de beoordeling of de inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. In casu heeft de Taiwanese douane Excel-bestanden met aangiftegegevens verstrekt. Het nummer van de invoeraangifte (F1) is, naar de Taiwanese autoriteiten tegenover OLAF hebben verklaard, een verplicht onderdeel van de uitvoeraangifte (F5). Nu de uitvoeraangiften bovendien dezelfde aantallen en hetzelfde gewicht vermelden als de invoeraangiften, ziet het Hof geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de door de Taiwanese autoriteiten aan OLAF verstrekte aangiftegegevens en de gemaakte match tussen de invoeraangiften en de uitvoeraangiften.
5.11.4.
Tot slot heeft belanghebbende, zoals zij dat zelf noemt, “een alternatieve lezing” aan de feiten gegeven. Deze alternatieve lezing houdt het volgende in. Belanghebbende was afnemer van de onder 5.10.1 en 5.10.2 genoemde Chinese fabrikant [C Ltd.] . Naar aanleiding van het instellen van het antidumpingrecht is belanghebbende in overleg getreden met haar Chinese leverancier om te bezien of de heffing van antidumpingrecht voorkomen kon worden. Uiteindelijk is tot de volgende oplossing gekomen. De Chinese fabrikant levert haar zonnepanelen aan een producent van zonnepanelen in Taiwan. Die producent levert de Chinese zonnepanelen aan afnemers in landen waarvoor geen antidumpingrecht geldt. In ruil daarvoor leveren de Taiwanese producenten hun in Taiwan geproduceerde zonnepanelen aan belanghebbende. Aldus geschiedde, zo stelt belanghebbende: zij bestelde zonnepanelen bij haar leverancier [C Ltd.] en kreeg zonnepanelen van Taiwanese oorsprong geleverd door [B Ltd.] .
Het Hof constateert dat voormelde “alternatieve lezing” geen steun vindt in de stukken van het geding. Zoals reeds geoordeeld onder 5.10.1 en 5.10.2 lijdt het geen twijfel dat de door belanghebbende betrokken zonnepanelen afkomstig zijn van de Chinese fabrikant [C Ltd.] en dat zij (slechts) via de Taiwanese vrije zone naar belanghebbende zijn verscheept. Dit blijkt niet alleen uit de onder 5.10.1 en 5.10.2 genoemde feiten en omstandigheden, maar ook uit het in de facturen van [B Ltd.] vermelde typenummer [typenummer] , een typenummer dat - naar de inspecteur niet, althans onvoldoende weersproken heeft gesteld - wordt gebruikt door [C Ltd.] . Daarenboven blijkt uit het Mission Report dat uitvoer van “domestic cargo” plaatsvindt met een “customs declaration G5” en niet - zoals in casu het geval is - met een uitvoeraangifte F5.
5.11.5.
In haar nader stuk van 9 oktober 2020 heeft belanghebbende nog toegevoegd dat blijkens de bills of lading de ‘place of receipt’ Keelung is, terwijl de ‘port of loading’ het 400 kilometer verderop gelegen Kaohsiung is. Hieruit volgt, naar belanghebbende stelt, dat niet slechts sprake is geweest van het ompakken van de goederen in andere containers, maar dat de goederen ‘het hele eiland over zijn gegaan’. Het Hof overweegt ter zake als volgt. Zoals de inspecteur in zijn pleitnota met juistheid heeft opgemerkt is voor beide zendingen een ‘combined transport bill of lading’ opgemaakt, hetgeen inhoudt dat de rederij die de bill of lading heeft afgegeven gebruik maakt van meerdere transportmodaliteiten (bijv. ook over de weg of per trein). Het Hof vermag niet in te zien waarom dit gegeven relevant zou zijn voor de beslechting van het geschil. De rederijen ( [E] (Taiwan) Ltd, respectievelijk [F] , Ltd) hebben de containers in Keelung in ontvangst genomen en voorzien van de verzegeling met nrs. [*** 1] , respectievelijk [*** 1] en [*** 1] . Zij hebben de beschikkingsmacht over deze containers behouden tot in de haven van Rotterdam, alwaar de containers aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld. Zowel de bills of lading als de door belanghebbende ingediende invoeraangiften maken melding van het typenummer [typenummer] , conform de facturen en overige handelsbescheiden die door [B Ltd.] zijn opgemaakt. Het lijdt daarom, ook in het licht van de ‘combined transport bills of lading’ geen twijfel dat zonnepanelen zijn ingevoerd van de Chinese fabrikant [C Ltd.] , met het typenummer [typenummer] . Het Hof merkt in dit verband ten overvloede nog op dat, zoals de rechtbank - in hoger beroep niet bestreden - in punt 22 van haar uitspraak heeft vastgesteld, [B Ltd.] geen zonnepanelen vervaardigt met een capaciteit van 285 watt, zodat zelfs de theoretische mogelijkheid ontbreekt dat de zonnepanelen van [C Ltd.] - tijdens het transport door de rederijen - zouden zijn verwisseld met zonnepanelen van [B Ltd.] .
5.12.
Gelet op al het vorenoverwogene acht het Hof de inspecteur, ook in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn. Bij deze stand van het geding is tussen partijen niet in geschil dat de nagevorderde belastingbedragen juist zijn berekend.
Vertrouwensbeginsel
5.13.
Anders dan belanghebbende heeft betoogd, acht het Hof de voorwaarden voor het afzien van navordering, als genoemd in artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW, niet vervuld, reeds omdat niet is voldaan aan de eerste voorwaarde: dat sprake moet zijn van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf.
De oorsprong is veelal geen zichtbare eigenschap van goederen. De controleopdrachten waren erop gericht na te gaan of wellicht aan de hand van vermeldingen op de verpakking of op de goederen zelf vaststellingen omtrent het land van oorsprong konden worden gedaan. Dit bleek voor beide aangiften niet het geval te zijn. Het Hof verwijst ter zake naar de onder 5.11.2 aangehaalde vastleggingen van de ambtenaren die de controles hebben uitgevoerd. Nu is gesteld noch gebleken dat de douane bij de uitgevoerde controles (wel) had kunnen (en moeten) vaststellen dat de aangegeven oorsprong Taiwan onjuist was, kunnen deze controles niet als “vergissing” van de Nederlandse douane worden aangemerkt.
5.14.
De afgifte van niet-preferentiële oorsprongscertificaten door de Taiwanese autoriteiten is evenmin een vergissing van de douaneautoriteiten in de zin van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW, reeds omdat - zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen - de Taiwanese autoriteit die deze certificaten heeft afgegeven (de New Taipei City Chamber of Commerce) geen “douaneautoriteit” is als bedoeld in het CDW. Genoemde autoriteit geeft geen uitvoering aan de oorsprongsregels van de Europese Unie, noch aan enige overeenkomst met de Europese Unie, zodat voor marktdeelnemers een wettelijke basis ontbreekt om bij invoer van goederen in de Unie jegens de douaneautoriteiten van een lidstaat aan het certificaat en de daarin weergegeven verklaring van de Taiwanese autoriteiten rechten te ontlenen. Een certificaat als het onderhavige omtrent de niet‑preferentiële oorsprong van goederen afkomstig van daartoe bevoegde autoriteiten van een land van uitvoer kan voor de douaneautoriteiten van een lidstaat reden zijn om met het oog op de toepassing van bijvoorbeeld antidumpingmaatregelen de juistheid van de in een aangifte opgegeven niet-preferentiële oorsprong niet op voorhand in twijfel te trekken. Dit neemt niet weg dat de daaropvolgende vrijgave van de goederen zonder heffing van antidumpingrechten, uitgaande van de juistheid van de door de aangever opgegeven niet‑preferentiële oorsprong, niet een actieve gedraging van de douaneautoriteiten is die vertrouwen wekt in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW (vgl. Hoge Raad 10 maart 2017, 15/00462, ECLI:NL:HR:2017:384, r.o. 2.4.3 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
5.15.
Nu geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten faalt het beroep op artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW reeds om die reden.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter van de douanekamer, H.E. Kostense en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 17 november 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.