In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, een eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, die de waarde op € 178.000 had vastgesteld. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en dat de woning in maart 2015 was gekocht voor € 175.500. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde terecht had vastgesteld, maar dat er een schending van de hoorplicht had plaatsgevonden. De belanghebbende had geen uitnodiging voor de hoorzitting ontvangen, hoewel deze correct was verzonden. Het Hof besloot dat, ondanks deze schending, de belanghebbende niet benadeeld was, omdat zij haar standpunten schriftelijk en mondeling had kunnen toelichten. De heffingsambtenaar had voldoende bewijs geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en de correctie van € 2.500 op de aankoopprijs was terecht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.