Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
1 december 2009 is beroep ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij arresten van 29 april 2011 (Van der Heijden/Dexia (ECLI:NL:HR:2011:BP4003) en Bouwhuis/Dexia (ECLI:NL:HR:2011:BP4012) het beroep tegen die arresten verworpen.
grief 2in het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] onder meer betoogd dat de leaseovereenkomsten - anders dan de kantonrechter oordeelde - nietig zijn wegens dwaling en bedrog.
grief 2in incidenteel appel (gehandhaafde) beroep op de ontbinding van de overeenkomsten wegens wanprestatie. Aan deze vordering legt [geïntimeerde] ten grondslag dat Dexia de door haar krachtens de leaseovereenkomsten in huurkoop verkochte aandelen niet heeft aangekocht en behouden en niet op naam van [geïntimeerde] heeft geadministreerd. [geïntimeerde] stelt zich in dit verband op het standpunt dat niet kan worden uitgegaan van het door de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) op
grief 2in incidenteel appel in zoverre faalt. Dit betekent dat ook de meer subsidiaire vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen.
grief 3in het incidenteel hoger beroep komt [geïntimeerde] op tegen de door de kantonrechter gehanteerde schadeverdeling. Het hof verwijst in dit verband naar zijn arrest van 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135) waarin het hof nogmaals heeft bevestigd dat uit de leaseovereenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat over het geleende bedrag rente moest worden betaald en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Daaruit volgt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat een derde van de restschuld als eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW voor rekening van [geïntimeerde] behoort te blijven. Hetgeen [geïntimeerde] verder nog aanvoert, maakt dat niet anders. [geïntimeerde] heeft geen persoonlijke omstandigheden gesteld die afwijken van die in de genoemde procedures aan de orde waren en die tot een andere afweging zouden kunnen leiden. De grief faalt.
grief 2in het incidenteel hoger beroep wordt terecht bezwaar gemaakt tegen het door de kantonrechter in aanmerking genomen inkomen en vermogen.
Grief 2in principaal hoger beroep, waarin wordt gesteld dat bij beide overeenkomsten geen sprake is van een onaanvaardbaar financiële last, slaagt dan ook alleen voor leaseovereenkomst II.