ECLI:NL:GHAMS:2018:301

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
200.200.989/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in hoger beroep van Ameco B.V.

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een tussenbeschikking in hoger beroep van de Amsterdam Meat Company (Ameco B.V.) tegen een geïntimeerde. De zaak heeft betrekking op een aantal prejudiciële vragen die door het hof aan de Hoge Raad zijn voorgelegd. De beschikking van het hof dateert van 30 januari 2018 en volgt op een eerdere beschikking van 16 januari 2018, waarin het hof verzuimd heeft om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de inhoud van de vragen die aan de Hoge Raad zijn voorgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat dit verzuim hersteld moet worden en heeft partijen de gelegenheid geboden om hun standpunten kenbaar te maken. De verdere behandeling van de vragen aan de Hoge Raad is aangehouden totdat het hof de reacties van partijen heeft ontvangen en een nadere beschikking heeft uitgesproken. De zaak is verwezen naar de roldatum van 27 februari 2018 voor het nemen van een akte door beide partijen, waarna zij op elkaars akte kunnen reageren op de roldatum van 27 maart 2018. De beschikking is openbaar uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.200.989/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5082902 EA VERZ 16-552
en 5082998 EA VERZ 16-553
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 januari 2018
inzake
AMSTERDAM MEAT COMPANY AMECO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel, tevens verweerster in incidenteel appel,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Volendam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, tevens appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. S. Karakaya-Pilavci te Leusden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Ameco en [geïntimeerde] genoemd.
Bij beschikking van 16 januari 2108 heeft het hof een aantal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd, als verwoord in rechtsoverweging 3.8.5 en nader toegelicht in de rechtsoverwegingen 3.8.1 tot en met 3.8.4 van die beschikking.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het hof stelt vast dat het daarbij verzuimd heeft om op de voet van artikel 392 lid 2 Rv partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het voornemen om een vraag te stellen alsmede over de inhoud van de stellen vraag.
2.2.
Teneinde dit verzuim te herstellen, zal het hof partijen alsnog - op de hierna te bepalen wijze - in de gelegenheid stellen zich hieromtrent uit te laten.
2.3.
Het hof zal de Hoge Raad verzoeken de verdere behandeling van de vraagstelling aan te houden totdat het hof na kennisneming van hetgeen partijen naar voren zullen hebben gebracht een nadere beschikking zal hebben uitgesproken en de griffier een afschrift daarvan aan de Hoge Raad zal hebben gezonden.

3.Beslissing

stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over hetgeen is verwoord in de rechtsoverwegingen 3.8.1 tot en met 3.8.5 van de beschikking van dit hof van 16 januari 2018;
verwijst de zaak daartoe naar de roldatum van 27 februari 2018 voor het nemen van een akte door beide partijen en bepaalt dat partijen vervolgens op elkaars akte kunnen reageren op de roldatum van 27 maart 2018;
verzoekt de Hoge Raad de verdere behandeling aan te houden totdat het hof na kennisneming van hetgeen partijen naar voren zullen hebben gebracht een nadere beschikking zal hebben uitgesproken en de griffier een afschrift daarvan aan de Hoge Raad zal hebben gezonden;
verzoekt de griffier een afschrift van deze beschikking te sturen aan de griffier van de Hoge Raad (civiele griffie);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.F. Thiessen, C.M. Aarts en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.