ECLI:NL:GHAMS:2019:12

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
9 januari 2019
Zaaknummer
200.200.989/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontslag op staande voet en loonbetaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van de Amsterdam Meat Company (Ameco) tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter. De zaak betreft het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] op 25 maart 2016. In eerste aanleg had [geïntimeerde] verzocht om vernietiging van het ontslag, wedertewerkstelling en doorbetaling van loon. De kantonrechter heeft het ontslag vernietigd en Ameco veroordeeld tot betaling van loon over de periode van 25 maart 2016 tot 1 september 2016, alsook tot betaling van een transitievergoeding. Ameco heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, terwijl [geïntimeerde] incidenteel beroep heeft ingesteld.

In de beschikking van 16 januari 2018 oordeelde het hof dat Ameco een dringende reden had voor het ontslag en dat de arbeidsovereenkomst terecht was ontbonden. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] geen recht had op een billijke vergoeding en dat de gefixeerde schadevergoeding van Ameco niet toewijsbaar was. De Hoge Raad heeft op 13 juli 2018 in een prejudiciële beslissing geoordeeld dat het niet nodig was om de door het hof gestelde vragen te beantwoorden, wat het hof leidde tot de conclusie dat de loonvordering van [geïntimeerde] afgewezen moest worden.

In de einduitspraak van 8 januari 2019 heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. Het hof heeft de verzoeken van [geïntimeerde] afgewezen en hem veroordeeld tot terugbetaling van de transitievergoeding aan Ameco, met een netto bedrag van € 5.937,25. Tevens is [geïntimeerde] in de proceskosten veroordeeld. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.200.989/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5082902 EA VERZ 16-552
en 5082998 EA VERZ 16-553
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 januari 2019
inzake
AMSTERDAM MEAT COMPANY AMECO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar te Volendam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, tevens appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. S. Karakaya-Pilavci te Leusden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Ameco en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof laatstelijk een beschikking gegeven op 28 augustus 2018.
Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar zijn beschikkingen van 16 januari 2018, 30 januari 2018, 17 april 2018 en 28 augustus 2018.
Aan partijen is akte verleend van een schriftelijke uitlating.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij wijze van recapitulatie geeft het hof kort weer waar het in deze zaak om gaat.
2.1.1.
[geïntimeerde] is op 25 maart 2016 door Ameco op staande voet ontslagen. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] primair vernietiging van het ontslag, wedertewerkstelling en doorbetaling van loon verzocht. Subsidiair heeft hij een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van Ameco, de gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding en meer subsidiair een transitievergoeding verzocht. Ameco heeft deze verzoeken bestreden, harerzijds de gefixeerde schadevergoeding verzocht alsmede, voor het geval het ontslag zou worden vernietigd, ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
2.1.2.
De kantonrechter heeft het ontslag vernietigd, de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 september 2016 en Ameco veroordeeld tot betaling van loon over de periode van 25 maart 2016 tot 1 september 2016 alsmede tot betaling van een transitievergoeding.
2.1.3.
Tegen de beschikking van de kantonrechter heeft Ameco (principaal) beroep ingesteld en [geïntimeerde] incidenteel beroep.
2.1.4.
In zijn beschikking van 16 januari 2018 heeft het hof geoordeeld dat Ameco een dringende reden had om [geïntimeerde] te ontslaan, dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden, dat [geïntimeerde] geen billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 sub c BW toekomt, dat herstel van de arbeidsovereenkomst niet in de rede ligt en dat een billijke vergoeding op de voet van artikel 7:683 BW evenmin aan de orde is. Het hof heeft verder overwogen dat een beëindiging door het hof van de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 7:683 lid 6 BW niet meer aan de orde is, dat het verzoek van Ameco om een gefixeerde schadevergoeding niet toewijsbaar is en dat [geïntimeerde] de door de kantonrechter toegekende transitievergoeding dient terug te betalen. Het hof heeft naar aanleiding van grief III in principaal beroep een aantal prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld met het oog op een beslissing ten aanzien van het loon over de periode van 25 maart 2016 tot 1 september 2016.
2.1.5.
Bij prejudiciële beslissing van 13 juli 2018 (18/00254) heeft de Hoge Raad als beslissing gegeven dat hij afziet van beantwoording van de prejudiciële vragen. De Hoge Raad heeft deze beslissing gemotiveerd met de overweging dat hij eveneens op 13 juli 2018 uitspraak deed in de zaak met nummer 17/04244, ECLI:NL:HR:2018:1209 en dat, gelet op de inhoud van die uitspraak, het in behandeling nemen van de prejudiciële vragen niet meer nodig is.
2.1.6.
Het hof heeft partijen vervolgens gelegenheid gegeven zich over de laatstgenoemde uitspraak uit te laten, van welke gelegenheid partijen gebruik hebben gemaakt.
2.2.
Voor zover [geïntimeerde] in zijn akte (onder 13) de juistheid van deze uitspraak van de Hoge Raad heeft bestreden, gaat het hof daaraan voorbij. Voor de verdere beoordeling van grief III in principaal beroep neemt het hof deze uitspraak tot leidraad.
2.3.
[geïntimeerde] heeft - onder verwijzing naar de beslissing van de Hoge Raad onder 3.10.2, waar is overwogen dat het op de weg van de werkgever ligt in hoger beroep de toepassing in te roepen van artikel 7:627 BW (‘geen arbeid, geen loon’) - naar voren gebracht dat Ameco in haar beroepschrift niet expliciet een beroep heeft gedaan op artikel 7:627 BW. Dat is juist, maar zodanig beroep ligt voldoende besloten in grief III van Ameco.
2.4.
Overeenkomstig de beslissing van de Hoge Raad moet tot uitgangspunt worden genomen dat de oorzaak van het niet verrichten van werk in de periode tussen het (naar in hoger beroep is geoordeeld: rechtsgeldig) ontslag op staande voet en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet voor rekening van Ameco dient te komen. Naar het hof begrijpt, doet [geïntimeerde] een beroep op omstandigheden die in zijn visie, in afwijking van het genoemde uitgangspunt, meebrengen dat de oorzaak van het niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van Ameco dient te komen.
2.5.
Uit hetgeen het hof in zijn tussenbeschikking van 16 januari 2018 heeft overwogen, in het bijzonder onder 3.5.1 en 3.7.3, volgt genoegzaam dat onder de daar genoemde omstandigheden geen ruimte bestaat voor afwijking van het genoemde uitgangspunt. Grief III in principaal beroep slaagt daarom en de loonvordering van [geïntimeerde] dient alsnog te worden afgewezen.
2.6.
De slotsom luidt dat de grieven I t/m IV in principaal beroep slagen en dat grief V in principaal beroep en de grieven in incidenteel beroep falen. De beslissingen van de kantonrechter in het dictum onder I, IV en V blijven in stand omdat deze niet aan het oordeel van het hof onderworpen zijn. De veroordelingen van Ameco ter zake van betaling van loon (II en III) en transitievergoeding (VI en VII) kunnen niet in stand blijven. De daartoe strekkende verzoeken van [geïntimeerde] dienen alsnog te worden afgewezen. Het hof zal [geïntimeerde] overeenkomstig het verzoek van Ameco veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Ameco ter uitvoering van de beschikking aan [geïntimeerde] heeft betaald, met dien verstande dat (nu Ameco haar verzoek tot terugbetaling in die zin beperkt) deze veroordeling ten aanzien van de transitievergoeding wordt beperkt tot het netto equivalent van de betaalde transitievergoeding (naar niet is weersproken: € 5.937,25). Het hof wijst het verzoek van Ameco tot het geven van een verklaring voor recht af omdat daarbij onvoldoende belang bestaat. De uitkomst van het hoger beroep brengt mee dat [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties dient te worden veroordeeld.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de verzoeken van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten in eerste aanleg en begroot deze tot de datum van de bestreden beschikking aan de zijde van Ameco op nihil wegens verschotten en € 400,- wegens salaris in de zaak naar aanleiding van het verzoek van [geïntimeerde] en € 400,- wegens salaris in de zaak naar aanleiding van het verzoek van Ameco, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na deze uitspraak van het hof aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Ameco van hetgeen zij ter uitvoering van de bestreden beschikking aan hem heeft betaald, met dien verstande dat deze veroordeling ten aanzien van de transitievergoeding wordt beperkt tot het netto equivalent van de betaalde transitievergoeding, € 5.937,25;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ameco in principaal beroep op € 718,- wegens verschotten en € 3.222,- wegens salaris en in incidenteel beroep op € 1.074,- wegens salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na deze uitspraak aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.F. Thiessen, G.C. Boot en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019.