ECLI:NL:GHAMS:2018:1420
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de eigenwoningregeling en de kwalificatie van twee naast elkaar gelegen appartementen als één eigen woning
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of twee naast elkaar gelegen appartementen als één eigen woning kunnen worden aangemerkt volgens artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001. De belanghebbende, die sinds de jaren '90 eigenaar is van een appartement en in 2009 een tweede appartement heeft aangeschaft, had beide appartementen in haar aangifte inkomstenbelasting als eigen woning opgegeven. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter slechts één appartement als eigen woning geaccepteerd, wat leidde tot een geschil.
De rechtbank had eerder de zaak ongegrond verklaard, en de belanghebbende ging in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat de appartementen in bouwtechnisch opzicht en naar aard en inrichting zelfstandige woningen zijn, elk met eigen voorzieningen en ingangen. Het Hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de appartementen niet tezamen als één eigen woning kunnen worden aangemerkt. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat er een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur was geweest.
Daarnaast werd de stelling van de belanghebbende dat de appartementen als woning in aanbouw konden worden aangemerkt, afgewezen. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een woning in aanbouw, aangezien beide appartementen al als zelfstandige woningen werden bewoond. De inspecteur was ook niet verplicht om ter plaatse onderzoek te verrichten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.