Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 24 april 2013, nr. BK-11/00862, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 april 2013, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De belanghebbende had een perceel grond met daarop een boerderij gekocht en had de aankoop gefinancierd met een hypothecaire lening. De Inspecteur had de aftrek van hypotheekrente voor het jaar 2007 niet geaccepteerd, omdat er volgens hem geen sprake was van een woning in aanbouw. Het Hof had deze stelling bevestigd, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat voor de aftrekbaarheid van hypotheekrente op grond van artikel 3.111, lid 3, Wet IB 2001, sprake moet zijn van een woning in aanbouw. Dit houdt in dat de feitelijke bouwkundige werkzaamheden moeten zijn aangevangen. De Hoge Raad concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in 2007 sprake was van een woning in aanbouw, aangezien er ultimo 2007 geen aanvang was gemaakt met bouwactiviteiten. De Hoge Raad bevestigt de uitleg van het begrip 'woning in aanbouw' in overeenstemming met het spraakgebruik, wat betekent dat de rente over de lening niet kan worden afgetrokken voor de periode tussen de verwerving van de grond en de aanvang van de bouwwerkzaamheden.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2014.