In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kostenvergoeding voor rechtsbijstand in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door E. Coumou, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn woning, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 1.269.000, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 1.190.000, met een kostenvergoeding van € 394 voor de rechtsbijstand. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 8 maart 2016 werd besproken of de kostenvergoeding voor de rechtsbijstand terecht was vastgesteld. De belanghebbende stelde dat de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting moest worden verhoogd, terwijl de heffingsambtenaar betoogde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden. Het Hof oordeelde dat de behandelde bezwaren niet als samenhangende zaken konden worden aangemerkt, omdat de woningen qua objectkenmerken verschilden en de argumenten op de bijzonderheden van de woningen waren afgestemd. Hierdoor was er geen aanleiding om de vergoeding te matigen.
Het Hof concludeerde dat de kostenvergoeding van € 394 niet disproportioneel was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, maar de kostenvergoeding bleef gehandhaafd. De belanghebbende kreeg ook de kosten van het beroep vergoed, inclusief het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van samenhangende zaken en de toepassing van de kostenvergoedingsregels in belastingzaken.