In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd omdat hij abusievelijk een verkeerd kenteken heeft ingevoerd bij een parkeerautomaat. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 57,90, werd opgelegd op 21 maart 2014. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag, maar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag onrechtmatig was en kende een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet het juiste kenteken had ingevoerd. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar niet kon weten dat de parkeerbelasting voor het juiste voertuig was voldaan, aangezien het betaalbewijs betrekking had op een ander kenteken. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, en dat belanghebbende daarom geen recht had op vergoeding van de kosten van juridische bijstand. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.