ECLI:NL:CRVB:2025:566
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit inzake WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht niet is teruggekomen van een eerder besluit van 19 april 2019, waarbij aan appellante een WIA-uitkering is toegekend met ingang van 14 februari 2018. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het besluit evident onredelijk is en dat de uitkering eerder, per 14 februari 2016, zou moeten ingaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 april 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat het Uwv in beroep alsnog deugdelijk had gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor herziening. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in de relevante periode ernstiger was dan door het Uwv is aangenomen. De afwijzing van het verzoek om herziening is niet evident onredelijk, en de toekenning van de WIA-uitkering per 14 februari 2018 blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.