In deze zaak gaat het om de afwijzing van aanvragen om bijzondere bijstand voor woonkosten en griffierecht door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep. De Raad bevestigt dat de rechtbank de omvang van het geding terecht heeft beperkt tot de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand voor woonkosten en griffierecht. Het college heeft de aanvragen afgewezen op basis van de draagkracht van appellant, die volgens het college voldoende was om in deze kosten te voorzien. Appellant, die inkomsten uit arbeid heeft, was het hier niet mee eens en stelde dat hij niet in staat was om de kosten van het griffierecht te betalen. De Raad oordeelt dat het college de woonkosten terecht heeft afgewezen, maar dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor griffierecht niet goed gemotiveerd was. De Raad heeft daarom zelf in de zaak voorzien en bijzondere bijstand voor de griffierechtkosten toegekend tot een bedrag van € 178,-. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het college moet het betaalde griffierecht terugbetalen aan appellant.