In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van bijzondere bijstand voor reiskosten die appellant maakte in het kader van een omgangsregeling met zijn kinderen. Appellant had verzocht om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht tot 1 september 2018, maar het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had zijn aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat het college bij de berekening van de draagkracht van appellant geen rekening hoefde te houden met zijn schulden en betaalposten, omdat artikel 35 van de Participatiewet (PW) niet vereist dat ook met uitgaven rekening wordt gehouden. De Raad concludeerde dat appellant voldoende inkomen had om de reiskosten te betalen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Echter, de Raad oordeelde dat appellant wel recht had op bijzondere bijstand voor de periode van 1 september 2019 tot 12 september 2019, omdat het college had toegezegd deze bijstand alsnog te verlenen. De uitspraak van de rechtbank Limburg werd gedeeltelijk vernietigd en het college werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.