ECLI:NL:CRVB:2025:41

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
23/3167 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de omvang van de maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden ter discussie staat. Appellante, die beperkingen ondervindt bij huishoudelijke taken, heeft bezwaar gemaakt tegen de maatwerkvoorziening die door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg is verstrekt. Deze maatwerkvoorziening was aanvankelijk vastgesteld op 125 minuten per week, maar is na bezwaar uitgebreid naar 135 minuten per week. Appellante is echter van mening dat deze uitbreiding niet voldoende is en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 9 januari 2025 behandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank de Staat der Nederlanden niet heeft veroordeeld in de proceskosten van appellante, ondanks dat de Staat wel is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft deze omissie gecorrigeerd en de Staat veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 907,-. De Raad bevestigt verder de uitspraak van de rechtbank voor het overige, voor zover deze is aangevochten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de maatwerkvoorzieningen en de bijbehorende proceskosten, en bevestigt dat appellanten recht hebben op vergoeding van gemaakte kosten in verband met hun rechtsbijstand, vooral wanneer er sprake is van een veroordeling tot schadevergoeding.

Uitspraak

23/3167 WMO15
Datum uitspraak: 9 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 oktober 2023, 21/3619 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de verstrekte maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden. Appellante is het niet eens met de omvang. Hierin krijgt appellante geen gelijk. Toch slaagt het hoger beroep deels. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, maar de Staat niet veroordeeld voor de proceskosten voor het indienen van dit verzoek. De Raad doet dit alsnog.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. van ‘t Laar hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak gelijktijdig met de zaak 23/3052 WMO15 behandeld op een zitting van 10 oktober 2024. Namens appellante is mr. Van ‘t Laar verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.H. Ligtenberg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1962, ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken.
1.2.
Met een besluit van 26 maart 2021 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor de periode van 8 juli 2021 tot en met 30 juni 2026 aan appellante een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt. De maatwerkvoorziening bestaat uit de basismodule schoon en leefbaar huis van 125 minuten per week. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de verstrekte maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden uitgebreid naar 135 minuten per week. De maatwerkvoorziening is aangevuld met 10 minuten per week voor het schoonmaken van twee niet als slaapkamer in gebruik zijnde kamers.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of het oordeel van de rechtbank juist is. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat het college niet heeft verwezen naar het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van Bureau HHM (HHM Normenkader 2019) en dat in de Verordening, de beleidsregels en het bestreden besluit niet is vermeld met welke frequentie de huishoudelijke activiteiten worden uitgevoerd, waardoor zij niet weet hoe vaak de ruimtes in haar woning worden schoongemaakt. Volgens appellante is dit in strijd met uitspraken van de Raad. [1]
4.2.
Dit betoog slaagt niet. In deze uitspraken heeft de Raad geoordeeld dat de beleidsregels moeten berusten op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek. Niet is geoordeeld dat in de beleidsregels naar het onderzoek moet worden verwezen. Daarnaast is in de uitspraak van 8 oktober 2018 geoordeeld dat de betrokkene gelet op het rechtszekerheidsbeginsel moet kunnen weten hoeveel huishoudelijke ondersteuning is verstrekt. Dat is hier het geval. In de uitspraak van 31 juli 2019 is geoordeeld dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de beleidsregels onder meer inzicht moet geven in de frequentie waarmee de huishoudelijke activiteiten worden uitgevoerd, maar niet dat deze frequentie in het besluit moet zijn opgenomen. Appellante wist al in bezwaar dat de beleidsregels over ondersteuning bij het huishouden zijn gebaseerd op het HHM Normenkader 2019, dus appellante had door raadpleging van bijlage 2 daarvan kunnen weten welke frequenties voor de verschillende huishoudelijke activiteiten zijn voorzien.
4.3.
Verder heeft appellante aangevoerd dat 30 minuten per week extra moet worden verstrekt voor de overname van regie.
4.4.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens de beleidsregels bestaat de mogelijkheid om het resultaat ‘regie/organisatie’ te compenseren door middel van een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in plaats van door uitbreiding van de maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden. Het college heeft aan appellante een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding verstrekt. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat het college naast de verstrekte maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding extra tijd zou moeten verstrekken voor de overname van regie.
4.5.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de Staat niet heeft veroordeeld in haar proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt. Nu de rechtbank de Staat heeft veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, komen de in verband met het verzoek gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover daarbij de Staat niet is veroordeeld in de proceskosten van appellante en wordt bevestigd voor het overige, voor zover aangevochten.
5. In verband met de veroordeling van de Staat door de rechtbank tot betaling aan appellante van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellante voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 907,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het hoger beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De griffier van de Raad zal het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellante terugbetalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) niet is veroordeeld in de proceskosten van appellante;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 907,-;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- aan appellante terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders als voorzitter en K.M.P. Jacobs en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Appellante heeft verwezen naar uitspraken van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402, ECLI:NL:CRVB:2016:1403, van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241 en van 31 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2585.