In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de omvang van de maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden ter discussie staat. Appellante, die beperkingen ondervindt bij huishoudelijke taken, heeft bezwaar gemaakt tegen de maatwerkvoorziening die door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg is verstrekt. Deze maatwerkvoorziening was aanvankelijk vastgesteld op 125 minuten per week, maar is na bezwaar uitgebreid naar 135 minuten per week. Appellante is echter van mening dat deze uitbreiding niet voldoende is en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 9 januari 2025 behandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank de Staat der Nederlanden niet heeft veroordeeld in de proceskosten van appellante, ondanks dat de Staat wel is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft deze omissie gecorrigeerd en de Staat veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 907,-. De Raad bevestigt verder de uitspraak van de rechtbank voor het overige, voor zover deze is aangevochten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de maatwerkvoorzieningen en de bijbehorende proceskosten, en bevestigt dat appellanten recht hebben op vergoeding van gemaakte kosten in verband met hun rechtsbijstand, vooral wanneer er sprake is van een veroordeling tot schadevergoeding.