ECLI:NL:CRVB:2025:224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging Wajong-uitkering wegens gebrek aan rechtsgrond
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante per 1 december 2021. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er (achteraf) geen rechtsgrond was voor de toekenning van de Wajong-uitkering per 17 november 2015. De Raad stelt vast dat bij de beoordeling in 2015 is aangenomen dat de situatie van het ontbreken van benutbare mogelijkheden niet duurzaam was, omdat er nog verbetering mogelijk was. Dit werd echter verkeerd weergegeven in het rapport, waardoor de Wajong-uitkering ten onrechte is toegekend. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat zij niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de voortzetting van haar uitkering na het besluit van 20 juni 2016, waarin het Uwv stelde dat de uitkering ten onrechte was verleend. De Raad concludeert dat het Uwv de uitkering terecht heeft beëindigd en dat de door het Uwv gehanteerde uitlooptermijn voor de beëindiging van de uitkering niet onzorgvuldig is. De uitspraak van de rechtbank Gelderland wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten.