4.5.In de uitspraak van 28 juni 2018heeft de Raad het standpunt van het Uwv over de interpretatie van – en verhouding tussen – de onderdelen onder a en b in artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong aan de hand van de wet en de wetsgeschiedenis onderschreven. De Raad ziet geen aanleiding om in het kader van hoofdstuk 1A van de Wajong tot een ander oordeel te komen. Artikel 1a:1 van de Wajong kent immers een met artikel 2:3 van de Wajong vergelijkbaar onderscheid in doelgroepen. In eerdere uitspraken van de Raad, waaronder de uitspraak van 8 mei 2024,is dit oordeel al neergelegd. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.5.1.Artikel 1a:1, eerste lid van de Wajong, onderscheidt twee doelgroepen voor jonggehandicapten. De eerste doelgroep (onder a) ziet op de ingezetenen die op de dag waarop zij achttien jaar worden als gevolg van ziekteduurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De tweede doelgroep (onder b) ziet op de ingezetenen die (kortgezegd) tijdens of binnen zes maanden na afronden van de studie als gevolg van ziekte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor beide groepen geldt op grond van het tweede lid een zogeheten vijfjaarstermijn. Een betrokkene kan alsnog jonggehandicapte worden als hij binnen vijf jaar alsnog voldoet aan de voorwaarde dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft op grond van dezelfde oorzaak als die op grond waarvan eerder beperkingen als gevolg van ziekte werden ondervonden.
4.5.2.Het Uwv heeft met een beroep op de wetsgeschiedenis terecht het standpunt ingenomen dat voor de vraag tot welke doelgroep een betrokkene behoort, de dag waarop voor het eerst beperkingen als gevolg van ziekte worden ondervonden, bepalend is. Die dag wordt door het Uwv de ‘eerste arbeidsongeschiktheidsdag’ genoemd. Als reeds op het achttiende jaar door een betrokkene op grond van een ziekte beperkingen worden ondervonden, vindt de beoordeling van Wajong-aanspraken plaats op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef
en onder a, van de Wajong. Als die beperkingen voor het eerst tijdens (of binnen zes maanden na afronden van de) studie worden ondervonden, vindt de beoordeling plaats op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef
en onder b, van de Wajong. Ter voorkoming van misverstanden merkt de Raad daarbij op dat niet relevant is of een ziekte op een bepaald moment al (latent) bij een betrokkene aanwezig is, bepalend is het moment waarop op grond van die ziekte voor het eerst beperkingen worden ondervonden. Gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede en derde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is van beperkingen sprake indien als gevolg van ziekte een zodanige vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie optreedt, dat dit vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft.
4.5.3.Het Uwv heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat daarbij slechts sprake kan zijn van één eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Dat is de dag waarop voor het eerst sprake is van beperkingen ten gevolge van ziekte. Uitzondering op het uitgangspunt, dat er slechts sprake kan zijn van één eerste dag van arbeidsongeschiktheid, vormt de situatie waarin zich bij een betrokkene na het achttiende jaar een andere ziekte openbaart, die voor het eerst tijdens (of binnen zes maanden na afronden van de) studie tot beperkingen leidt. Anders dan de rechtbank overwoog is in dat geval voor de vraag of een betrokkene op grond van beperkingen uit die
andereziekte als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en
onder b, van de Wajong bepalend.
4.5.4.Dat het moment waarop voor het eerst beperkingen uit een ziekte worden ondervonden, bepalend is voor de vraag of een betrokkene valt onder artikel 1a:1, eerste lid, aanhef onder a dan wel onder b, van de Wajong valt af te leiden uit de Memorie van Toelichting die ziet op hoofdstuk 1A van de Wajong.Gelet op de wetsgeschiedenis zijn de beperkingen ten gevolge van ziekte doorslaggevend, en niet de ziekte als zodanig of, zoals appellante betoogt, het moment waarop sprake is van (een relevante mate van) arbeidsongeschiktheid dan wel verlies van arbeidsvermogen.
4.5.5.Als een betrokkene al op zijn achttiende verjaardag beperkingen ondervindt door ziekte, betekent dit dat vanaf dat moment de vijfjaarstermijn van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong aanvangt. Gaat een betrokkene met reeds bestaande beperkingen studeren en staakt hij die studie vervolgens na ten minste zes maanden ten gevolge van (een toename van) die beperkingen, dan valt die betrokkene niet onder artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong. Om die reden gaat er – anders dan appellante stelt – vanaf dat moment ook geen vijfjaarstermijn lopen. Een andere uitleg zou betekenen dat studerenden ten opzichte van niet-studerenden een tweede mogelijkheid hebben om op grond van reeds bij aanvang van de studie bestaande beperkingen gedurende vijf jaren alsnog als jonggehandicapte aangemerkt te worden. Uit de wetsgeschiedenisblijkt dat de wetgever dit expliciet heeft willen voorkomen door aan te sluiten bij het eerste moment waarop door een ziekte beperkingen worden ondervonden.