4.7.1.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 29 januari 2024 en 19 augustus 2024 genoegzaam gemotiveerd dat appellante vanwege de hypermobiliteit verhoogd blessuregevoelig is te achten, waardoor er structurele (hand)beperkingen zijn. Grove trillingen op de spieren en gewrichten dienen te worden vermeden, evenals zwaarder tillen/dragen (maximaal 5 kg) en zwaarder duwen/trekken. Repetitieve handelingen met handen/vingers moeten beperkt worden geacht. Bediening van toetsenbord en muis kan niet langer dan 15 minuten achtereen en moet daarna onderbroken kunnen worden. Veelvuldig (verder) reiken en boven schouderhoogte actief zijn is gewrichtsbelastend en daarom beperkt. Niet te stellen is dat appellante hierdoor niet ten minste vier uur per dag, al dan niet verspreid over de dag, belastbaar is. Voor aanvullende beperkingen voor handbelasting bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding, omdat een kenmerk van hypermobiliteit is dat daarbij de zenuwen en spieren niet zijn aangedaan zodat de spierkracht van appellante in wezen niet is aangetast. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat haar handbeperkingen zijn onderschat en dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist is. Daarbij is van belang dat er door de verzekeringsarts bezwaar en beroep al een preventieve urenbeperking is aangenomen van vier uur per dag om overbelasting te voorkomen.
4.7.2.De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 19 februari 2024 en 13 september 2024 inzichtelijk gemotiveerd dat appellante met haar handbeperkingen de taak ‘bemannen balie’ kan uitvoeren. Het betreft een fysiek lichte taak die voornamelijk zittend wordt uitgevoerd en waarbij belasting door grove trillingen op spieren en gewrichten niet voorkomt. Er is geen sprake van zwaar tillen of zwaar duwen/trekken. Werken met handen en vingers komt voor, maar vergt weinig kracht. Van langdurige repetitieve handelingen met handen/vingers is geen sprake. Het bedienen van toetsenbord en muis blijft binnen de 15 minuten achtereen. Er is geen sprake van veelvuldig ver reiken en of boven schouder hoogte werken. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat de (reserve) taak ‘scannen’ ook door appellante uitgevoerd kan worden, omdat het gaat om eenvoudige administratieve werkzaamheden waarbij de belasting gering is. Werken met toetsenbord en muis komt in deze taak voor, maar is steeds kortdurend van aard. Er is geen sprake van grove trillingen op spieren en gewrichten, zwaar tillen, zwaar duwen/trekken, langdurige repetitieve handelingen met handen/vingers, veelvuldig ver reiken of boven schouder hoogte werken. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de inzichtelijk gemotiveerde conclusie dat appellante deze taken kan uitvoeren.
5. Op grond van het voorgaande is de Raad van oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep van appellante slaagt dus niet.
6. Het Uwv heeft in hoger beroep een gewijzigd standpunt ingenomen waarbij, anders dan in het bestreden besluit is gesteld en door de rechtbank is geoordeeld, is vastgesteld dat appellante wél onder artikel la:l, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong valt. Daardoor is de weigering van Wajong-uitkering pas in hoger beroep voldoende gemotiveerd. Om die reden zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daarmee blijft de weigering van Wajong-uitkering in stand.
7. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.814,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) met een waarde per punt van € 907,-, totaal dus € 3.628,-. Daarnaast dient het Uwv de door appellante gemaakte reiskosten te vergoeden van € 44,- in hoger beroep. De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 3.672,-. Ook moet het Uwv het door appellante in beroep (€ 50,-) en hoger beroep (€ 136,-) betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoeden.