Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op [geboortedatum 1] 1994, heeft in 2017 en 2019 aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die beide zijn afgewezen. Het Uwv concludeerde dat appellante op de dag dat zij 18 werd en in de vijf jaren daarna over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Gelderland heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd, maar het Uwv heeft in een nieuw besluit opnieuw vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikte. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 mei 2024. Tijdens de zitting is appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.N. van der Ham, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. van de Graaff. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv gewogen en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv, en dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt.
De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen grond is voor schadevergoeding, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2023 is bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.