ECLI:NL:CRVB:2024:966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23/1656 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren op [geboortedatum 1] 1994, heeft in 2017 en 2019 aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, die beide zijn afgewezen. Het Uwv concludeerde dat appellante op de dag dat zij 18 werd en in de vijf jaren daarna over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Gelderland heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd, maar het Uwv heeft in een nieuw besluit opnieuw vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikte. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 mei 2024. Tijdens de zitting is appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.N. van der Ham, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. van de Graaff. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv gewogen en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv, en dat appellante niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt.

De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen grond is voor schadevergoeding, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2023 is bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1656 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2023, 21/2327 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 mei 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.N. van der Ham, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2024. Appellante is via videobellen verschenen, bijgestaan door mr. Van der Ham. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van de Graaff.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1
Appellante, geboren op [geboortedatum 1] 1994, heeft op 24 mei 2017 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante kampt met chronische vermoeidheid. Zij heeft bij de aanvraag informatie gevoegd van een psycholoog van 23 december 2015. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige onderzoek gedaan en geconcludeerd dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. De aanvraag is afgewezen, maar er is wel een Indicatie banenafspraak toegekend. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 1 maart 2019 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Daarbij is vermeld dat appellante te maken heeft met extreme vermoeidheid, hoofd- en spierpijnen, concentratieproblemen en overgevoeligheid voor licht en geluid. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van een psycholoog, cardioloog en reumatoloog. Het Uwv heeft vervolgens een
verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante op de datum van de aanvraag geen arbeidsvermogen heeft, maar dat dit niet duurzaam is. Met een besluit van 12 juni 2019 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 21 februari 2020 heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens bij uitspraak van 3 september 2020 het beroep tegen het besluit van 21 februari 2020 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellante dient te beslissen. De rechtbank heeft hierover overwogen dat het Uwv ten onrechte niet heeft beoordeeld of appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna over arbeidsvermogen beschikte.
1.5.
Bij besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Het Uwv heeft alsnog beoordeeld of appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna over arbeidsvermogen beschikte en geconcludeerd dat appellante op beide momenten beschikte over arbeidsvermogen. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het onderzoek op 18 februari 2022 heropend en nadere vragen gesteld aan het Uwv. Desgevraagd heeft het Uwv op 25 mei 2022 toegelicht dat ook bij aandoeningen als die waarbij van appellante sprake is een urenbeperking mogelijk is, maar dat in de meeste gevallen meer baat gevonden wordt bij een op verbetering gerichte behandeling, zoals appellante ook wordt aangeboden. Er is geen aanleiding het standpunt te wijzigen. Hieraan ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Appellante heeft hierop gereageerd dat, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld, geen behandeling mogelijk is.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan gesteld, de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 31 maart 2021 wel een overweging heeft gewijd aan een mogelijke expertise bij [naam kliniek] (kliniek voor patiënten met psychosomatische klachten). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gemotiveerd waarom vervolgens van het opvragen van een expertise is afgezien. De rechtbank heeft daarnaast in de stukken geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat het Uwv geen medisch objectiveerbare beperkingen heeft vastgesteld; de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aanzienlijk aantal beperkingen benoemd. Anders dan appellante heeft de rechtbank onvoldoende gelijkenis gezien tussen de zaak van appellante en de rechtspraak over de IVA-zaken die appellante heeft benoemd. Het Uwv heeft bij de beoordeling of appellante over arbeidsvermogen beschikt, daarnaast in aanmerking mogen nemen dat aan haar in 2017 een Indicatie banenafspraak is toegekend. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 mei 2022 alsnog helder en voldoende adequaat heeft toegelicht waarom er geen reden is om appellante een urenbeperking van meer dan vier uur per dag op te leggen. Appellante is in 2018, buiten de te beoordelen periode, gediagnosticeerd met fibromyalgie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier desondanks rekening mee gehouden. De grond van appellante dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat de voor haar geselecteerde taak loonwaarde heeft, slaagt daarnaast niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat appellante vier uur per dag belastbaar is, zodat de eis dat de te verrichten arbeid economische waarde heeft, niet geldt. De rechtbank heeft verder geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat het Uwv zich op het standpunt stelt dat appellante kans op herstel mist, niet meewerkt aan haar herstel of verwijtbaar handelt. Nu het Uwv pas in beroep een afdoende motivering heeft gegeven voor het niet aannemen van een urenbeperking, is sprake van een motiveringsgebrek. Dit gebrek heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht hersteld, omdat appellante daardoor niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank is daarmee tot de conclusie gekomen dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij beschikt over arbeidsvermogen. Wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank voorts een schadevergoeding toegekend.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appelante stelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen redenen zijn om terug te komen van de beoordeling uit 2017. Appellante heeft tegen de uitspraak verder aangevoerd dat zij niet beschikt over arbeidsvermogen, omdat zij niet vier uur per dag belastbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt dat geen urenbeperking nodig is alleen gebaseerd op een behandeladvies dat niet passend is gebleken en gaat daarbij uit van de misvatting dat de behandelmogelijkheden relevant zijn voor de vraag of op dit moment een urenbeperking zou moeten gelden. Daarnaast ontbreekt een op appellante toegespitste expliciete overweging over de duurbelastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep spreekt alleen in het algemeen over haar type aandoening. Bovendien is ten onrechte geoordeeld dat een urenbeperking ‘negatief zou uitpakken voor het welzijn van de patiënt’. Verder gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte van uit dat er nog behandeling mogelijk is. Uit de brief van de huisarts van 23 januari 2024 volgt dat de huisarts van mening was dat ook in 2021 een behandeling bij Klimmendaal geen reële optie was. De afwezigheid van duurzaamheid is daarom onvoldoende door het Uwv gemotiveerd. Voorts zijn de klachten als gevolg van de fibromyalgie ten onrechte niet meegewogen. Tot slot had de Amber-periode op grond van het tweede lid van artikel 1a:1 van de Wajong door studie, die bij appellante duurde tot in 2015, verlengd moeten worden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per
[geboortedatum 1] 2012 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en in de vijf jaren daarna arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
Medische beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van deze artsen.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij in de betreffende periode vanwege haar psychische en lichamelijke klachten niet vier uur per dag belastbaar kan worden geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 31 december 2021 en 25 mei 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna vier uur per dag belastbaar was en in staat was om een uur aaneengesloten te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de behandelend sector, waaronder de informatie van de GZ-psycholoog en de brieven van de huisarts, bij de beoordeling betrokken. Zij heeft toegelicht dat op de achttiende verjaardag van appellante
sprake was van ziekte of gebrek (namelijk een angst- en paniekstoornis en chronische vermoeidheid) en dat aannemelijk is dat zij daarvan beperkingen ondervond. Op deze datum is (vermoedelijk) sprake geweest van arbeidsvermogen, omdat appellante op dat moment nog studeerde en zij toen een uur aaneengesloten, en vier uur per dag, belastbaar is geweest. Wel is sprake van een toename van beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag, toen appellante nog studerende was. Er kan echter niet gesteld worden dat deze toename leidde tot duurzaam verlies van arbeidsvermogen. In mei 2017 is aan haar een Indicatie banenafspraak toegekend, waaruit volgt dat zij toen beschikte over arbeidsvermogen. Verder zijn geen nieuwe medische feiten aanwezig die maken dat teruggekomen moet worden van de beslissing van 27 juli 2017, de eerdere afwijzing van de Wajong-aanvraag. In antwoord op vragen van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarnaast toegelicht dat per individu bepaald moet worden of een urenbeperking moet worden aangenomen bij iemand met chronische vermoeidheid. Vanuit de behandelend sector gezien is een urenbeperking volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan te raden, omdat dit de conditionering bevordert. De richtlijn fibromyalgie geeft dan ook aan dat hele dagen werken in licht afwisselend, niet repeterend en niet statisch werk wordt aangeraden. Daarnaast hebben de meeste, en zeker jonge mensen, meer baat bij een op verbetering gerichte behandeling. Om die reden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante vier uur per dag belastbaar geacht. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dat appellante in 2018, en dus buiten de verzekerde periode, is gediagnosticeerd met fibromyalgie, maakt het voorgaande niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft immers wel rekening gehouden met klachten als vermoeidheid en spier- en gewrichtspijnen, die ook (deels) uit de diagnose fibromyalgie kunnen voortkomen. Nu geen twijfel bestaat aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling bestaat geen aanleiding om, zoals verzocht is ter zitting, een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
De beroepsgrond van appellante dat de verzekerde periode in haar geval verlengd had moeten worden wegens het volgen van een studie, slaagt daarnaast niet. Uit artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong volgt dat als jonggehandicapte kan worden aangemerkt degene die valt ‘onder a’ (achttiende verjaardag) of ‘onder b’ (tijdens studie) van dat artikel. Dat niet alleen op de achttiende verjaardag, maar ook tijdens haar studie sprake was van een ziekte of gebrek en daaruit volgende beperkingen, betekent niet dat appellante daarmee is aan te merken als studerende zoals bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong. Dit volgt ook met zoveel woorden uit de uitspraak van de Raad van 28 juni 2018. [1] Er bestaat geen aanleiding deze rechtspraak niet ook op de Wajong 2015 van toepassing te achten.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [geboortedatum 1] 2012 en in de vijf jaren daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het Uwv wordt erin gevolgd dat de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, in dat geval onbeantwoord kan blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Bij deze uitkomst bestaat geen grond voor het toewijzen van het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S. Pouw