ECLI:NL:CRVB:2023:2440
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering en proceskostenveroordeling in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1988, had in 2007 haar studie Nederlandse Taal en Cultuur gestart en in 2018 haar bachelor afgerond. In 2019 diende zij een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen. Het Uwv stelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering, omdat zij op haar achttiende al klachten had die haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie beperkten.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij wel degelijk voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering, omdat haar arbeidsvermogen duurzaam was komen te ontbreken door een nieuwe ziekteoorzaak die tijdens haar studie was ontstaan. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt en stelde dat de beperkingen van appellante al op haar achttiende aanwezig waren.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante niet in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv in hoger beroep de motivering van het bestreden besluit had verbeterd en dat appellante voldoende gelegenheid had gekregen om hierop te reageren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.603,50 bedroegen, inclusief het griffierecht van € 182,-.