ECLI:NL:CRVB:2023:1974
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en jonggehandicapte status
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1984, heeft meerdere keren een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen. De laatste aanvraag, ingediend op 6 augustus 2019, werd door het Uwv afgewezen op basis van de conclusie dat appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte. Appellant was van mening dat hij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt, omdat hij op zijn achttiende verjaardag niet over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 oktober 2023 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant op de relevante data over arbeidsvermogen beschikte. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de verzekeringsartsen, die stelden dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om gedurende een uur aaneengeschakeld te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar was. De Raad wees erop dat de medische informatie die appellant had ingebracht niet voldoende was om aan te tonen dat hij op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen had.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsvermogen bij aanvragen voor Wajong-uitkeringen.