ECLI:NL:CRVB:2023:1974

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
22/472 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en jonggehandicapte status

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1984, heeft meerdere keren een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen. De laatste aanvraag, ingediend op 6 augustus 2019, werd door het Uwv afgewezen op basis van de conclusie dat appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte. Appellant was van mening dat hij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt, omdat hij op zijn achttiende verjaardag niet over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 oktober 2023 behandeld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant op de relevante data over arbeidsvermogen beschikte. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de verzekeringsartsen, die stelden dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om gedurende een uur aaneengeschakeld te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar was. De Raad wees erop dat de medische informatie die appellant had ingebracht niet voldoende was om aan te tonen dat hij op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen had.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsvermogen bij aanvragen voor Wajong-uitkeringen.

Uitspraak

22/472 WAJONG
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2021, 20/2181 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 6 november 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 16 juni 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 september 2023. Voor appellant is mr. Maachi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op de dag dat hij achttien jaar is geworden dan wel in de vijf jaar daarna (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 1984, heeft op 19 november 2001 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wajong 1998 ingediend. Het Uwv heeft de aanvraag bij besluit van 21 december 2001 afgewezen omdat appellant niet arbeidsongeschikt was op zijn zeventiende verjaardag of tijdens een studie.
1.2.
In 2004 en 2010 heeft appellant opnieuw aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvragen afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het eerdere besluit van 21 december 2001 onjuist zou zijn. Het Uwv kwam dan ook niet terug van het besluit van 21 december 2001.
1.3.
Op 6 augustus 2019 heeft appellant wederom een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat bij appellant sprake is van een licht verstandelijke beperking, chronische PTSS en een psychotische stoornis. Bij de aanvraag is onder meer informatie gevoegd van psychiaters, het ziekenhuis en de huisarts. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant op [Geboortedatum] 2002, de dag dat appellant achttien jaar is geworden, en ook tot vijf jaar nadien arbeidsvermogen heeft en dus geen Wajonguitkering krijgt.
1.4.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Er is sprake geweest van een laattijdige aanvraag waardoor het bewijsrisico dat het medische beeld met het verstrijken van de tijd dan steeds moeilijker is vast te stellen, bij de aanvrager ligt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de standpunten van de verzekeringsartsen. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellants gedragsproblemen op veertienjarige leeftijd niet te wijten waren aan een medisch probleem en hun oorsprong vinden in sociaal maatschappelijke problematiek is logisch. Uit de gedingstukken blijkt voorts niet dat appellants beperkingen in de periode van vijf jaar na zijn achttiende verjaardag zijn toegenomen. De rechtbank heeft in de rapporten van de verzekeringsartsen geen steun gezien voor het standpunt van appellant dat de verzekeringsartsen willekeurig zijn geweest in hun onderzoek en dat hun bevindingen tegenstrijdig en niet reproduceerbaar zijn. De verzekeringsartsen hebben per appellants achttiende verjaardag zowel lichamelijke als psychische beperkingen aangenomen. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan deze beoordeling. Appellant heeft in beroep een rapport van 2 augustus 2021 van medisch adviseur drs. H. Batelaan van het Expertise Orgaan overgelegd die heeft geconcludeerd dat het aannemelijk is dat appellant sinds zijn vroege tienerjaren lijdt aan schizofrenie als hoofddiagnose en dat hij op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 4 november 2021 de conclusies van Batelaan gemotiveerd weerlegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Objectiveerbare gegevens waaruit blijkt dat de in 2015 vastgestelde schizofrenie er ook al was op de datum in geding en in de periode van vijf jaar daarna ontbreken ook in de brief van de behandelende psychiater K. Wong. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen afgewezen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. De rechtbank heeft miskend dat appellant met objectiveerbare medische informatie en een expertise-onderzoek heeft aangetoond aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, alsook aan de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid te hebben voldaan. De rechtbank heeft daarbij miskend dat het Uwv het bestreden besluit willekeurig en te algemeen van aard heeft gemotiveerd en het stappenplan dat is opgenomen in het beoordelingskader in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ niet heeft gevolgd. Uit de medische informatie blijkt dat appellant structurele beperkingen op zijn achttiende verjaardag had en dat zijn beperkingen zijn toegenomen in de vijf jaar erna. Er was al op zijn achttiende verjaardag sprake van de hoofddiagnose schizofrenie, waaruit PTSS is ontstaan, een verstandelijke handicap en een GAF-score van 30. Appellant heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Ten onrechte is appellant in staat geacht om gedurende een uur aaneengesloten te werken en zich ten minste vier uur per dag te belasten. Ten onrechte heeft de rechtbank gewezen op de rechtspraak over het bewijsrisico bij laattijdige aanvragen. Er is geen sprake van een laattijdige aanvraag omdat appellant drie keer eerder een aanvraag heeft gedaan. Daarnaast is geen sprake van bewijsnood omdat meer dan voldoende medisch objectiveerbare informatie aanwezig is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar het rapport van 2 augustus 2021 van medisch adviseur Batelaan en de informatie van psychiater Wong. Appellant heeft een moeilijke jeugd en (basis)schooltijd gehad en heeft nooit een schoolopleiding kunnen afronden. Hij is vaak uit huis geplaatst wegens zijn beperkingen. Ten onrechte heeft de rechtbank gewezen op een dienstverband van drie maanden. Het Uwv heeft niet onderzocht hoe appellant destijds functioneerde. Ook is het Uwv zeer selectief geweest in de interpretatie van het rapport van klinisch psycholoog Ligthart uit 1998. De rechtbank heeft voorts miskend dat de (medische) beoordelingen door de verzekeringsartsen tegenstrijdig zijn geweest. Gelet op het Korošec-arrest bestaat hiermee voldoende twijfel. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Met de aanvraag van 6 augustus 2019 heeft appellant een nieuwe aanvraag om een Wajong-uitkering gedaan en een verzoek gedaan om toepassing te geven aan de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.4.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong of dat alsnog binnen vijf jaar nadien wordt op grond van het tweede lid. Daarvan is (kort gezegd en voor zover hier van belang) sprake als een betrokkene op zijn achttiende jaar of in de vijf jaar daaropvolgend als gevolg van ziekte of gebreken duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.5.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [Geboortedatum] 2002 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) en vijf jaar nadien arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.6.
Uit de weergaven in de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle medische informatie in zijn geheel is meegenomen in de beoordeling. Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
4.7.
Niet in geschil is dat appellant op zijn achttiende verjaardag lichamelijke en psychische beperkingen ondervond, vanwege het syndroom van Horner (hangend ooglid), een stemstoornis en PTSS, als gevolg van een steekincident in juni 2001 waarbij hij met een mes in zijn nek is gestoken. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten navolgbaar uiteengezet dat appellant met deze beperkingen niettemin in staat kan worden geacht gedurende ten minste een periode van een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn. De aandoeningen zijn geen beletsel geweest in de duurbelastbaarheid.
4.8.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat er op het achttiende jaar bij appellant reeds sprake was van zwakbegaafdheid. In 2015 is bij appellant een lichte verstandelijke beperking vastgesteld, waarbij middelengebruik en hersenletsel (mede) als oorzaak is aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband erop gewezen dat uit het rapport van Ligthart uit 1998 blijkt dat appellant op zijn viertiende nog een gemiddeld begaafde jongen was en dat er voor het achttiende jaar geen sprake is geweest van hersenletsel. Ook nam het middelengebruik van appellant pas zijn aanvang rond 2005.
4.9.
Appellant heeft voorts verwezen naar het rapport van 2 augustus 2021 van medisch adviseur Batelaan. Deze heeft geconcludeerd dat de diagnose schizofrenie als hoofddiagnose gesteld moet worden sinds appellants vroege tienerjaren, dat paranoïde wanen appellant zijn hele leven al parten spelen en dat appellant (daarom) duurzaam geen arbeidsvermogen op zijn achttiende verjaardag heeft. Een nadere (medische) onderbouwing van deze conclusie ontbreekt echter in het rapport van Batelaan en daarom kan zijn conclusie niet worden gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar terecht tegenover gesteld dat uit de beschikbare medische informatie naar voren komt dat appellant een gezonde jongeman was in zijn tienerjaren met weliswaar gedragsproblemen maar zonder medische oorzaak, dat hij in zijn zeventiende levensjaar kort is behandeld in verband met PTSS na een geweldsincident, dat de psychiater in november 2001 de psychische toestand stabiel heeft genoemd en dat daarmee geen aanleiding is om aan te nemen dat bij appellant voor zijn achttiende jaar sprake is van beperkingen ten gevolge van schizofrenie dan wel in de vijf jaar daarna sprake is van toegenomen klachten voorkomend uit dezelfde ziekteoorzaak. Objectiveerbare medische informatie dat dit wel het geval was ontbreekt.
4.10.
Dat appellant eerder aanvragen voor een Wajonguitkering heeft ingediend, doet er niet aan af dat door tijdsverloop de medische situatie van appellant op zijn achttiende verjaardag steeds moeilijker vast te stellen is. Dit komt voor rekening en risico van appellant. In dit verband heeft de rechtbank terecht gewezen op de brief van 15 juni 2021 van psychiater Wong, waarin staat dat het voor hem onmogelijk is om aan te tonen dan wel uit te sluiten dat de psychosegevoeligheid rond appellants zeventiende jaar begonnen zou zijn. Daar zijn geen gegevens van, volgens Wong. Dat psychiater Wong het volgens appellant zeer aannemelijk heeft geacht dat appellant op zijn achttiende verjaardag wel de hoofddiagnose schizofrenie had, wordt niet ondersteund door de medische informatie. Wong heeft gewezen op een uitschrijfbrief van 17 juni 2019 van psychiater dr. S. Bond-Veerman waaruit zou blijken dat appellant sinds zijn zeventiende jaar psychische klachten heeft. Uit de betreffende brief blijkt alleen dat appellant PTSS had als gevolg van een steekpartij op zeventienjarige leeftijd waarvoor hij een traumabehandeling met EMDR heeft gevolgd. Aanwijzingen voor schizofrenie of psychosegevoeligheid zijn daarin niet genoemd.
4.11.
De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat de PTSS-klachten waarvoor appellant in 2007-2008 werd behandeld het gevolg waren van een incident dat plaatsvond in februari 2007, meer dan vijf jaar na appellant zijn achttiende verjaardag. Wat betreft deze psychische klachten doet zich dan ook geen situatie voor, als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
4.12.
Evenals de rechtbank ziet de Raad geen reden een deskundige in te schakelen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen destijds onjuist hebben beoordeeld. Appellant heeft in deze procedure uitgebreide medische informatie ingebracht die naar haar aard geschikt is om twijfel te zaaien aan het standpunt van de artsen van het Uwv. Er is geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en er bestaat geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Nu er geen twijfel is over het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv dat de beperkingen van appellant destijds juist zijn beoordeeld, bestaat ook daarom geen aanleiding een deskundige in te schakelen.
4.13.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Deze luidt dat appellant met zijn beperkingen in staat kan worden geacht een voorbeeldtaak als inpakken uit te voeren in een arbeidsorganisatie en dat hij in de voor de Wajong van belang zijnde periode over basale werknemersvaardigheden beschikte.
4.14.
De primaire arbeidsdeskundige heeft daarbij terecht gewezen op het drie maanden durende dienstverband van appellant waaruit geen enkele aanwijzing naar voren is gekomen dat appellant daarin niet functioneerde. Ook appellant heeft dat niet naar voren gebracht. Niet valt in te zien waarom de arbeidsdeskundige nader onderzoek hiernaar had moeten doen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarnaast gewezen op het rapport uit 1998 van klinisch psycholoog Ligthart, waaruit blijkt dat appellant al in zijn dertiende/veertiende levensjaar afspraken kon nakomen, goed aanspreekbaar was en aanwijzingen en correcties van de groepsleiding van school zonder problemen kon opvolgen. Appellant heeft dit niet bestreden.
4.15.
Appellant heeft geen nieuwe beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. De rechtbank heeft appellants gronden hiertegen uitvoerig besproken en weerlegd. Deze voorwaarde behoeft daarom geen verdere bespreking.
4.16.
Uit 4.6 tot en met 4.15 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op zijn achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven, zoals de rechtbank ook met juistheid heeft geconcludeerd.
4.17.
Nu de (medische) stukken noch het verhandelde ter zitting aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat op het zeventiende jaar bij appellant al sprake was van ziekte of gebrek, kan appellant – in verband met zijn eerdere aanvragen in 2001, 2004 en 2010 – ook aan hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van de Wajong geen aanspraak op een uitkering ontlenen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2023.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 1a:1 van de Wajong
1. Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.