Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
.Het Uwv heeft het “Weihnachtsgeld” terecht buiten beschouwing gelaten, omdat de werkgever daarover in oktober 2015 opgave heeft gedaan. De rechtbank heeft geen reden gezien om het standpunt van het Uwv over de “Abfindung” voor onjuist te houden. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat de overschrijding van de redelijke termijn met name heeft plaatsgevonden in de fase van de rechtbank.
.Het Uwv heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 29 november 2023 in de brief van 7 mei 2024 met bijgevoegd een dagloonrapport van 6 maart 2024 aan de Raad laten weten dat deze uitspraak aanleiding geeft om het dagloon anders vast te stellen. Dit geldt alleen voor het loonloze tijdvak in de dagloonberekening dat wordt veroorzaakt doordat de uitbetaling van de WW-uitkering een maand later plaatsvindt. Het Uwv plaatst het bedrag van een maand WWuitkering in het loonloze tijdvak van augustus 2016, waardoor het dagloon wordt vastgesteld op € 143,73. Omdat appellante ook nog andere gronden heeft aangevoerd heeft het Uwv geen gewijzigde beslissing op bezwaar genomen en de Raad alleen per brief geïnformeerd over wat dit betekent voor het dagloon van appellante.
Het oordeel van de Raad
.Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van het Uwv onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [3] Het Uwv wordt volgens die methode veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 264,70 (3/34 deel van € 3.000,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 2.735,30 (31/34 deel van € 3.000,-). Nu de rechtbank de Staat heeft veroordeeld tot betaling van € 1.500,- en geen rekening heeft gehouden met het aandeel van het Uwv in de overschrijding van de redelijke termijn, dient de aangevallen uitspraak ook voor wat betreft de veroordeling tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden vernietigd.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 september 2019 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover het de hoogte van het dagloon betreft;
- herroept het besluit van 10 december 2018 voor zover het de hoogte van het dagloon betreft en stelt het dagloon op 21 januari 2019 vast op € 143,73;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 26 september 2019;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van wettelijke rente zoals onder 6 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 2.735,30;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan betrokkene van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 264,70;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 226,75;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 5.602,25;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal €183,- vergoedt.