ECLI:NL:CRVB:2025:142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
22/1961 TONK-W2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2025 het verzoek om wraking van de behandelend rechter afgewezen. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam en verzocht om wraking van de rechters F. Hoogendijk, W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman. Dit verzoek werd eerder niet-ontvankelijk verklaard. Na de behandeling van het hoger beroep op 12 november 2024, diende verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek in tegen Hoogendijk, de voorzitter van de meervoudige kamer. De behandelend rechter gaf aan niet in de wraking te berusten. Het wrakingsverzoek werd op 9 januari 2025 behandeld, maar verzoeker was niet verschenen en had een bericht van verhindering ingediend. De Raad oordeelde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de behandelend rechter was. De beoordeling van het wrakingsverzoek vond plaats op basis van de Algemene wet bestuursrecht en de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke rechtscolleges 2022. De Raad concludeerde dat de vragen die de behandelend rechter stelde aan partijen geen aanwijzing voor vooringenomenheid vormden. De beslissing om het verzoek om wraking af te wijzen werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

22/1961 TONK-W2
Datum beslissing: 16 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2022, 21/3759, in een geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem.
Met een brief van 7 maart 2024 heeft de Raad aan partijen meegedeeld dat het hoger beroep zal worden behandeld ter zitting op 9 april 2024 door F. Hoogendijk, W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman.
Op 4 april 2024 heeft verzoeker verzocht om wraking van Hoogendijk, Claessens en Zimmerman. Dit verzoek is met een beslissing van 30 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Nadat de behandeling van het hoger beroep is hervat, heeft verzoeker na het onderzoek ter zitting op 12 november 2024 opnieuw verzocht om wraking van Hoogendijk, voorzitter van de meervoudige kamer (behandelend rechter).
De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en te kennen gegeven niet in de wraking te berusten.
Het verzoek om wraking is op 9 januari 2025 ter zitting behandeld. Verzoeker is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Met het bericht van verhindering heeft verzoeker een nadere toelichting ingediend. De behandelend rechter heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

OVERWEGINGEN

1. De behandeling van wrakingsverzoeken vindt plaats met inachtneming van de regels uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke rechtscolleges 2022 (Regeling). De voor dit verzoek relevante regels zijn te vinden in de bijlage bij deze beslissing. De bijlage maakt deel uit van de beslissing.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking het volgende ten grondslag gelegd. Volgens verzoeker heeft de behandelend rechter op de zitting een aantal fundamentele punten naar voren gebracht die nog niet eerder op die manier aan de orde zijn gekomen. Verzoeker heeft hier niet adequaat op kunnen reageren waardoor hij ernstig is geschaad in de mogelijkheid om een onpartijdige rechtsgang te krijgen.
3.1.
Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek moet voorop staan dat een rechter op grond van zijn of haar aanstelling geacht wordt onpartijdig te zijn. Van dit uitgangspunt moet worden afgeweken als er een uitzonderlijke omstandigheid is die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor vooringenomenheid van de rechter. De vrees voor vooringenomenheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn. [2]
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek is verder van belang dat het bepalen van het zittingsverloop, de voortgang van de zitting en de orde in de zittingszaal tot de taakuitoefening van de rechter behoren. [3] Dat geldt ook voor het stellen van (kritische) vragen aan partijen. Het enkele feit dat (kritische) vragen worden gesteld vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechter. [4]
3.3.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 12 november 2024 blijkt dat de behandelend rechter aan partijen vragen heeft gesteld om de verschillende standpunten van partijen helder te krijgen en zo tot een beoordeling in de zaak te kunnen komen. Hierbij heeft de behandelend rechter aan partijen het juridisch kader voorgehouden en de gronden besproken die verzoeker naar voren heeft gebracht. Ook zijn partijen in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven en op elkaars standpunten te reageren. Mede gelet op wat onder 3.2 is overwogen, biedt het procesverbaal geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de behandelend rechter.
3.4.
Uit wat onder 3.1 tot en met 3.3 is overwogen volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en S.B. SmitColenbrander als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze beslissing belangrijke wettelijke regels

Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht

Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Voetnoten

1.CRvB 30 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1030.
2.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, r.o. 4.2.3.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3667.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1417.