ECLI:NL:CRVB:2025:130
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding na intrekking loonsanctie door het Uwv
In deze zaak heeft het Uwv aanvankelijk een loonsanctie opgelegd aan appellante, die later is ingetrokken. Appellante heeft vervolgens verzocht om schadevergoeding, waarop het Uwv een bedrag van € 62.769,18 heeft toegekend. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de werkzaamheden van de directeur en de financieel adviseur in het kader van de loonsanctie tot de normale bedrijfsvoering behoren. Er is niet aangetoond dat deze werkzaamheden van een zodanige omvang waren dat ze niet meer onder de normale bedrijfsvoering vallen. Het Uwv heeft deze werkzaamheden terecht buiten de schadevergoeding gehouden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellante tegen het schadebesluit ongegrond heeft verklaard. De Raad oordeelt dat de kosten die de directeur en financieel adviseur hebben gemaakt voor het indienen van bekortingsverzoeken en bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten binnen de normale bedrijfsvoering vallen. De Raad wijst ook het beroep van appellante op de schadebeperkingsplicht van het Burgerlijk Wetboek af, omdat appellante niet voldoende heeft onderbouwd dat de gemaakte kosten de normale bedrijfsvoering te boven gingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de toewijzing van de schadevergoeding in stand blijft.