In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de kostendelersnorm door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. Appellant ontving sinds 25 maart 2019 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en betwistte de herziening van zijn bijstand, die was gebaseerd op de kostendelersnorm. Hij woonde in een gekraakt pand en stelde dat de ruimte die hij bewoonde als zelfstandige woning moest worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de woonruimte van appellant niet voldeed aan de eisen voor een zelfstandige woning, omdat deze niet was voorzien van een aansluiting op de riolering en geen zelfstandige aansluiting op water en elektriciteit had. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag, die de bestreden besluiten van het college in stand had gelaten. De Raad oordeelde dat de kostendelersnorm terecht was toegepast en dat de afwijzing van het herzieningsverzoek van appellant niet evident onredelijk was. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.750,- en bepaalde dat het college het griffierecht van € 136,- moest vergoeden.