ECLI:NL:CRVB:2024:2390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/2858 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in verband met onrechtmatig besluit afgewezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding van appellante, die stelt schade te hebben geleden door een onrechtmatig besluit van het Uwv van 30 oktober 2018. De rechtbank Amsterdam had eerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat appellante de door haar gestelde schade onvoldoende had onderbouwd. De Raad is het eens met de rechtbank en oordeelt dat appellante in hoger beroep niet heeft aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit en de geclaimde schade. Appellante had ook verzocht om schadevergoeding voor feitelijk handelen en schending van haar privacy, maar de Raad verklaart zich onbevoegd om hierover te oordelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Appellante heeft geen recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/2858 WIA
Datum uitspraak: 13 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2023, 23/1541 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Suriname (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om een verzoek om schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit van 30 oktober 2018. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat appellante de door haar gestelde schade niet heeft onderbouwd. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank. In hoger beroep heeft appellante ook nog verzocht om schadevergoeding als gevolg van feitelijk handelen door het Uwv. De Raad is niet bevoegd over dit verzoek te oordelen. Ditzelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de schending van haar privacy.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. O.G. Biharie, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak via videobellen behandeld op een zitting van 7 november 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Biharie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt met ingang van 18 juli 2008 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In 2017 is zij met behoud van haar WIAuitkering naar Suriname verhuisd. In het kader van een herbeoordeling hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige onderzoek verricht. Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 69,14%. Appellante is meegedeeld dat zij tot en met 31 oktober 2020 een loonaanvullingsuitkering blijft ontvangen en dat zij 1 november 2020 een vervolguitkering krijgt als zij op die datum minder dan € 534,13 verdient.
1.2.
In januari 2021 heeft appellante contact opgenomen met het Uwv omdat zij sinds november 2020 een lagere WIA-uitkering heeft ontvangen. Volgens appellante heeft zij het besluit van 30 oktober 2018 niet ontvangen. Het Uwv heeft het besluit van 30 oktober 2018 vervolgens nogmaals naar appellante verzonden. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 23 juni 2021 gegrond verklaard. De loonaanvullingsuitkering is vanaf 1 november 2020 ongewijzigd voortgezet. Op 30 juli 2021 heeft appellante een nabetaling ontvangen over de periode van 1 november 2020 tot en met 31 juli 2021 en vakantietoeslag over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 van in totaal € 14.981,65.
1.3.
Appellante heeft op 18 juli 2022, aangevuld bij brieven van 2 november 2022 en 28 januari 2023, een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het Uwv, omdat zij als gevolg van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018 financiële, medische en psychologische schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.085.000,-.
1.4.
Bij besluit van 16 februari 2023 heeft het Uwv het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens het Uwv is geen sprake van schending van de privacy van appellante, omdat het Uwv de correspondentie heeft verzonden naar het adres waarop appellante woonachtig was. Verder ontbreekt volgens het Uwv een causaal verband tussen de onterechte verlaging van de WIA-uitkering van appellante en het opheffen van haar bankrekening, de BKR-registratie en het niet kunnen kopen van een woning. Ook heeft het Uwv geen reden gezien voor vergoeding van de geclaimde immateriële schade. Wat betreft het niet toesturen van een rapport van de heer L. Chin Kon Sung heeft het Uwv erop gewezen dat deze arts appellante er zelf op heeft gewezen dat hij de stukken heeft vernietigd, zodat deze niet kunnen worden toegezonden.
1.5.
Appellante heeft hierop gereageerd met brieven van 18 en 20 februari 2023. Het Uwv heeft deze brieven doorgezonden naar de rechtbank ter behandeling als een verzoekschrift om schadevergoeding.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant heeft aangevoerd dat zij als gevolg van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018 schade heeft geleden, bestaande uit een bedrag van € 585.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 1.500.000 aan immateriële schade. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat niet ter discussie staat dat het besluit van 30 oktober 2018 onrechtmatig is.
Materiële schadevergoeding
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de door haar gestelde materiële schade, bestaande uit het niet kunnen kopen van een woning omdat zij geen hypotheek of lening kon afsluiten en ook haar bankrekening is opgeheven, het gevolg is van de verlaging van haar WIA-uitkering per 1 november 2020. Er is volgens de rechtbank niet komen vast te staan dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018. Appellante heeft dan ook geen recht op materiële schadevergoeding.
Immateriële schadevergoeding
2.2.
De rechtbank heeft geen grond gezien voor de geclaimde immateriële schade als gevolg van de gestelde onjuiste verzending van de beslissing op bezwaar van 30 oktober 2018. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het besluit van 30 oktober 2018 naar het laatst bekende woonadres van appellante in Suriname heeft verzonden. Hoewel appellante een postadres in Nederland had dat bij het Uwv bekend was, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv niet onrechtmatig heeft gehandeld door het besluit naar het woonadres van appellante in Suriname te verzenden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet meer op dat adres woonde. Appellante is bovendien niet in haar verdediging benadeeld, aangezien zij na hernieuwde toezending door het Uwv alsnog bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit en het Uwv het bezwaar tegen dat besluit gegrond heeft verklaard.
2.3.
De gestelde schade als gevolg van de schending van de mentale en lichamelijke integriteit van appellante doordat er in 2018 en 2022 fysieke en psychische onderzoeken hebben plaatsgevonden, komt volgens de rechtbank evenmin voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft vooropgesteld dat het Uwv het recht heeft om uitkeringsgerechtigden medisch te laten onderzoeken. Dat het besluit van 30 oktober 2018 achteraf onrechtmatig is gebleken, wil niet zeggen dat het daaraan ten grondslag liggende medische onderzoek ook onrechtmatig was. Appellante heeft verder niet nader onderbouwd waarom het medische onderzoek in 2018 onrechtmatig zou zijn geweest of dat verzekeringsartsen van het Uwv zich schuldig zouden hebben gemaakt aan strafbare en onrechtmatige handelingen. Als appellante al schade heeft geleden als gevolg van dat medische onderzoek in 2022, is die schade geen gevolg van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018. Alleen al daarom komt die gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking.
2.4.
De gestelde schade als gevolg van een schending van haar mensenrechten, omdat haar veiligheid en rust haar in Suriname zijn ontnomen waardoor zij daar niet meer kan blijven wonen, komt niet voor toekenning in aanmerking, omdat de schade niet het gevolg is van het besluit van 30 oktober 2018. Dit geldt ook voor de geclaimde schade als gevolg van de gestelde schending van haar recht op informatie, omdat het Uwv ondanks herhaalde verzoeken haar niet of niet tijdig de informatie heeft verstrekt waarop zij recht heeft.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij als gevolg van opeenvolgende schorsingen van haar uitkering haar huurwoning is kwijtgeraakt, waardoor zij zowel geestelijke emotionele als financiële schade zou hebben geleden. De schade is psychisch en medisch onherstelbaar. Volgens appellante heeft het Uwv ook haar mentale en lichamelijke integriteit geschonden. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv haar medisch dossier naar een tijdelijk vakantieadres heeft gestuurd en dat nu niet duidelijk is wie haar medisch dossier heeft ontvangen. Dit brengt extra angst en gevoel van onveiligheid met zich. Zij voelt zich dan ook niet meer veilig in Suriname. Daarnaast zou appellante in 2018 zijn herkeurd door psychiater dr. V. Lumsden van het Psychiatrisch Ziekenhuis Suriname. Dit zou dezelfde psychiater van het Uwv zijn die haar in 2022 antidepressiva heeft voorgeschreven, wat appellante bijna fataal is geworden. Appellante heeft verder gesteld dat haar angstaanvallen zijn toegenomen omdat het Uwv haar leven in acute gevaar heeft gebracht door een feitelijk onderbouwde onrechtmatige daad te plegen. Daarnaast heeft het Uwv zich volgens appellante niet gehouden aan wettelijk vastgestelde reactietermijnen, wat appellante ook eerder kenbaar heeft gemaakt in klacht-, bezwaar,- en beroepsprocedures. Door de onrechtmatige korting van haar WIA-uitkering sinds november 2020 tot juni 2021, kreeg appellante ook te maken met een tekort op haar bankrekening in Nederland. Er was nog sprake van een roodstand van € 500,- die appellante niet meer kon aflossen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens het Uwv heeft appellante voor wat betreft de geclaimde materiële schade niet aannemelijk gemaakt dat deze schade het gevolg is van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018. Er bestaat volgens het Uwv geen causaal verband tussen de onterecht uitbetaalde WGA-vervolguitkering vanaf 1 november 2020 tot en met 31 juli 2021 en de geclaimde schade. Van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van appellante is niet gebleken, zodat volgens het Uwv ook de geclaimde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. Naar de mening van het Uwv is er geen causaal verband tussen de onterecht uitbetaalde WGA-vervolguitkering vanaf 1 november 2020 tot en met 31 juli 2021 en de geclaimde schade van de geschonden mensenrechten.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat zij in de procedure bij de rechtbank heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Ook in hoger beroep heeft appellante geen stukken ingediend, waaruit een causaal verband blijkt tussen het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018 en de door appellante geclaimde materiële en immateriële schade. Het ter zitting gedane beroep op de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 10 september 2024 [1] en van de Raad van 1 juli 2016 [2] slaagt niet. Ook uit die uitspraken volgt immers de eis dat om voor schadevergoeding in aanmerking te komen er sprake moet zijn van een causaal verband tussen het onrechtmatig genomen besluit en de geclaimde schade.
4.3.
Ter zitting heeft appellante haar standpunt nader toegelicht en zich op het standpunt gesteld dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij haar schade niet heeft onderbouwd, aangezien het voor haar moeilijk is de schade te onderbouwen die zij de afgelopen zestien jaar heeft geleden als gevolg van het recidiverend onrechtmatig handelen van het Uwv. Zoals de rechtbank al heeft overwogen en op de zitting van de Raad is besproken, ligt in deze procedure uitsluitend de schade voor die appellante stelt te hebben geleden door het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018. Voor zover appellante schade claimt als gevolg van het feitelijk handelen door het Uwv, is de bestuursrechter niet bevoegd daarover te oordelen. [3] Onder verwijzing naar artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de Raad vast dat appellante zich tot de burgerlijke rechter moet wenden ter zake van deze door haar gevorderde schade.
4.4.
Voor zover appellante heeft verzocht om vergoeding van schade als gevolg van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens, is de Raad evenmin bevoegd hierover een oordeel te geven. Appelante heeft ter zitting te kennen gegeven op de hoogte te zijn van het feit dat zij hierover een klacht kan indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. [4] Uit artikel 9 of artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak blijkt bovendien niet dat hoger beroep kan worden ingesteld bij de Raad tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit genomen op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit blijkt ook niet uit enig ander wettelijk voorschrift. Gelet op de hoogte van het door appellante geclaimde bedrag aan schadevergoeding (boven de € 25.000,-), is de Raad van oordeel dat ter zake van het geschil tussen partijen uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. [5] De Raad zal het hoger beroepschrift daarom niet doorzenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft geweigerd de door appellante geclaimde schade als gevolg van het onrechtmatige besluit van 30 oktober 2018 te vergoeden. Voor zover appellante in hoger beroep heeft beoogd schade te claimen als gevolg van het handelen van het Uwv vanaf 2008 tot heden dan wel als gevolg van de schending van haar privacy is de Raad niet bevoegd daarover te oordelen. De Raad zal zich in zoverre onbevoegd verklaren.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover in hoger beroep is verzocht om schadevergoeding wegens feitelijk handelen van het Uwv of de overtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2024.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.Rb. Den Haag 10 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14434.
2.CRvB 1 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2519.
3.Zie bijvoorbeeld CRvB 16 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1513.
4.CRvB 14 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2556.
5.Zie o.a. CRvB 10 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1227 en ABRvS 1 april 20220, ECLI:NL:RVS:2020:898.