ECLI:NL:CRVB:2021:1513
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag starterskrediet en schadevergoeding door appellant tegen het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. Appellant ontving een uitkering op grond van de Ziektewet en had op 26 januari 2018 een aanvraag voor een starterskrediet ingediend bij het Uwv. Deze aanvraag werd op 21 februari 2018 niet verder in behandeling genomen omdat appellant de gevraagde gegevens niet had ingediend. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend. Vervolgens heeft hij op 25 september 2018 het Uwv verzocht om schadevergoeding, omdat hij vond dat het Uwv fouten had gemaakt bij de behandeling van zijn aanvraag. Het Uwv weigerde echter de geclaimde schade te vergoeden, omdat er volgens hen geen sprake was van een onrechtmatig besluit of ander onrechtmatig handelen.
Appellant heeft de rechtbank verzocht om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde zich onbevoegd, omdat er geen van de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde situaties zich voordoet. In hoger beroep heeft appellant zijn verzoek om schadevergoeding gehandhaafd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bestuursrechter alleen bevoegd is om schadevergoeding te veroordelen in de gevallen die in artikel 8:88 van de Awb zijn genoemd. Appellant heeft niet aangetoond dat er sprake was van een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.