ECLI:NL:CRVB:2024:2377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland tijdens coronaperiode
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstand van appellant wegens een te lang verblijf in het buitenland. Appellant, die samen met zijn toenmalige partner bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had aangegeven dat hij op 15 juli 2021 naar het buitenland vertrok en op 19 augustus 2021 terug zou keren. Echter, door een coronabesmetting in zijn gezin kon hij pas op 2 september 2021 terugkeren naar Nederland. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft de bijstand over de periode van 13 augustus 2021 tot en met 2 september 2021 ingetrokken, omdat appellant en zijn partner langer dan vier weken in het buitenland verbleven.
De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, zoals vereist in artikel 16, eerste lid, van de PW. De Raad oordeelde dat het enkele feit dat appellant en zijn gezin door een coronabesmetting niet op de geplande terugkeerdatum konden terugkeren, niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een acute noodsituatie. Bovendien had appellant hulp van familie ontvangen bij de huisvesting en de kosten van levensonderhoud tijdens zijn verblijf in het buitenland.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand in stand blijft. Appellant kreeg de gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet terug. De uitspraak benadrukt dat de wetgever met artikel 16 van de PW niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden voor de uitsluitingsgronden van bijstandsverlening.