ECLI:NL:CRVB:2024:2377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/459 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland tijdens coronaperiode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstand van appellant wegens een te lang verblijf in het buitenland. Appellant, die samen met zijn toenmalige partner bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had aangegeven dat hij op 15 juli 2021 naar het buitenland vertrok en op 19 augustus 2021 terug zou keren. Echter, door een coronabesmetting in zijn gezin kon hij pas op 2 september 2021 terugkeren naar Nederland. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft de bijstand over de periode van 13 augustus 2021 tot en met 2 september 2021 ingetrokken, omdat appellant en zijn partner langer dan vier weken in het buitenland verbleven.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen, zoals vereist in artikel 16, eerste lid, van de PW. De Raad oordeelde dat het enkele feit dat appellant en zijn gezin door een coronabesmetting niet op de geplande terugkeerdatum konden terugkeren, niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een acute noodsituatie. Bovendien had appellant hulp van familie ontvangen bij de huisvesting en de kosten van levensonderhoud tijdens zijn verblijf in het buitenland.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand in stand blijft. Appellant kreeg de gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet terug. De uitspraak benadrukt dat de wetgever met artikel 16 van de PW niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden voor de uitsluitingsgronden van bijstandsverlening.

Uitspraak

23/459 PW
Datum uitspraak: 10 december 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 december 2022, 21/5597 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant wegens te lang verblijf in het buitenland. Volgens appellant zijn er in zijn geval zeer dringende redenen om toch bijstand te verlenen over een deel van de periode waarin hij te lang in het buitenland heeft verbleven. Hij krijgt hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Düşünceli, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2024. Voor appellant is mr. Düşünceli verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. de Roder.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. De Raad gaat bij de beoordeling van het hoger beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn toenmalige partner (X) ontvingen in de periode waarover deze zaak gaat bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellant heeft het college met een zogeheten ‘Statusformulier Afdeling Zorg en Inkomen’ (Statusformulier), gedagtekend 30 juni 2021 laten weten dat hij op 15 juli 2021 naar het buitenland vertrekt en op 19 augustus 2021 terug is in Nederland. Met een ander Statusformulier, gedagtekend 3 september 2021, heeft appellant het college laten weten dat hij terug is in Nederland en heeft hij gewezen op een positieve COVID-19 test tijdens zijn vakantie.
1.3.
Met een besluit van 8 september 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 28 oktober 2021 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant en X over de periode van 13 augustus 2021 tot en met 2 september 2021 ingetrokken op de grond dat appellant en X langer dan vier weken in het buitenland hebben verbleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Set standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartoe heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Uitsluiting van het recht op bijstand
4.1.
Niet in geschil is dat appellant en X meer dan vier weken in het buitenland hebben verbleven en daarom op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW in de periode van 13 augustus 2021 tot en met 2 september 2021 geen recht op bijstand hadden. Tussen partijen is alleen in geschil of zich zeer dringende redenen voordoen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW op grond waarvan het college over de periode van 20 augustus 2021 tot en met 2 september 2021 toch bijstand had moeten verlenen.
Uitzonderingsbepaling
4.2.
Het college kan aan een persoon die op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verlenen als zeer dringende redenen dat noodzakelijk maken. Deze uitzonderingsmogelijkheid staat in artikel 16, eerste lid van de PW. Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Dit is vaste rechtspraak. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2]
4.3.
Artikel 16, eerste lid, van de PW betreft een uitzondering op de hoofdregel. Daarom moet de betrokkene aannemelijk maken dat aan de onder 4.2 genoemde voorwaarden is voldaan. [3]
4.3.1.
Appellant heeft gesteld dat er in zijn geval sprake is van zeer dringende redenen en heeft die stelling ter zitting, samengevat, als volgt toegelicht. Zijn echtgenote en zijn dochter zijn in het buitenland besmet geraakt met het COVID-19 virus, waardoor het gezin van appellant in quarantaine moest. Door overmacht konden hij en zijn gezin niet eerder dan op 2 september 2021 terugkeren naar Nederland. Ook is hij niet zelfredzaam en heeft de intrekking van bijstand bij hem geleid tot psychische problemen. Hij en zijn gezin waren gedurende het gedwongen langere verblijf in het buitenland niet in staat om zelf in hun levensonderhoud te voorzien. Zij waren afhankelijk van anderen en konden bij een familielid verblijven. Hij heeft geld geleend van zijn broer om eten te kopen. Daarnaast waren er kosten voor elektriciteit in verband met het gebruik van airconditioning. Ook liepen de vaste lasten door. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.2.
Met wat appellant heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode waar het hier om gaat in een acute noodsituatie verkeerde als bedoeld in 4.2. Het enkele feit dat hij en zijn gezin door een coronabesmetting niet op de geplande terugkeerdatum naar Nederland konden terugkeren, is daarvoor niet voldoende. [4] Dit geldt ook voor de door appellant gestelde en niet onderbouwde niet-zelfredzaamheid en psychische problemen.
4.3.3.
Daarnaast heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Tijdens het langer dan geplande verblijf in het buitenland in de relatief korte periode van 20 augustus 2021 tot en met 2 september 2021 hebben appellant en zijn gezin hulp van familie gehad bij de huisvesting en bij het voorzien in de kosten van levensonderhoud. Over de vaste lasten die doorliepen tijdens het langere verblijf in het buitenland heeft appellant tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure verklaard dat hij twee betaaltermijnen van de zorgverkering had gemist en dat hiervoor al een betalingsregeling was getroffen. Dat maakt bijstandsverlening niet onvermijdelijk.
Maatwerk
4.4.
Appellant heeft zich verder beroepen op een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 maart 2021. [5] In die zaak had het betrokken college een aantal mogelijke oplossingen bedacht om tegemoet te komen aan personen die als gevolg van de uitbraak van de coronapandemie niet tijdig konden terugkeren naar hun woonplaats. Volgens appellant had het college hem ook tegemoet moeten komen en maatwerk moeten leveren. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
De Raad heeft met de uitspraak van 27 juni 2023 beslist op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank waarop appellant zich beroept. [6] Zoals de Raad daarin overwoog, heeft de wetgever met artikel 16, eerste lid, van de PW niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden van de uitsluitingsgronden, zoals in dit geval artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW. De uitzonderingsmogelijkheid van artikel 16, eerste lid, van de PW is niet bedoeld om in het algemeen de gevolgen van de coronapandemie op te vangen, in die zin dat bijstand moet worden verleend aan een persoon die daarop geen recht heeft, zonder dat die verkeert in een acute noodsituatie.
Conclusie
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand in stand blijft.
5. Appellant krijgt de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht daarom niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.F. Claessens en W.A. Timmer als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2024.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e
Degene die een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland heeft geen recht heeft op bijstand.
Artikel 16, eerste lid
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 54, derde lid, tweede volzin
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening en intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.
4.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.