ECLI:NL:RBMNE:2021:1192

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
20/4170
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting recht op bijstand wegens verblijf in het buitenland tijdens coronapandemie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Soedanese nationaliteit en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen. Eiser ontving bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) en was op vakantie in Egypte toen de coronapandemie uitbrak. Eiser kon niet op de geplande terugkeerdatum van 29 maart 2020 terugkeren naar Nederland, omdat het Egyptische luchtruim gesloten was. Pas op 20 juni 2020 keerde hij terug, maar omdat hij niet binnen vier weken na vertrek terugkeerde, blokkeerde verweerder zijn recht op bijstand per 31 maart 2020 en sloot hem uit van bijstand voor de periode tot 21 juni 2020. Eiser maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde het bezwaar tegen de blokkering ongegrond en het bezwaar tegen de uitsluiting gegrond, met aanpassing van de periode tot 20 juni 2020.

Eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 15 februari 2021 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om bijstand te verlenen, ondanks de coronapandemie. Eiser had in Egypte in zijn levensonderhoud voorzien, al dan niet met steun van familie. De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiser niet voldeed aan de criteria voor een acute noodsituatie, zoals vereist onder artikel 16 van de Pw. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet had aangetoond dat hij in een acute noodsituatie verkeerde en niet had voldaan aan de inlichtingenverplichting. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van de uitsluiting van bijstand niet onevenredig waren in verhouding tot het doel van de wet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4170

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: C. Staat).

Inleiding en procesverloop

Eiser heeft de Soedanese nationaliteit en ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Op 2 maart 2020 is eiser met toestemming van verweerder voor vakantie naar Egypte gegaan met de bedoeling om op 29 maart 2020 terug te keren naar Nederland. Vanwege de uitbraak van de Coronapandemie sloot het Egyptische luchtruim en kon eiser niet op die datum terugkeren. Eerst op 20 juni 2020 is eiser teruggekeerd naar Nederland.
Omdat eiser niet binnen 4 weken na zijn vertrek naar Egypte is teruggekeerd naar Nederland, heeft verweerder het recht op bijstand per 31 maart 2020 geblokkeerd. Om diezelfde reden heeft verweerder eiser over de periode 31 maart 2020 tot en met 21 juni 2020 uitgesloten van het recht op bijstand.
Eiser is het niet eens met de blokkering en uitsluiting van het recht op bijstand en heeft daarom bezwaar gemaakt. In het besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de blokkering ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de uitsluiting is gegrond verklaard, in zoverre dat de periode is aangepast naar 31 maart 2020 tot en met 20 juni 2020 in plaats van 21 juni 2020.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing rechtbank

De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Om die reden wordt het beroep ongegrond verklaard. Hierna zal de rechtbank onder het kopje ‘Overwegingen’ uitleggen waarom eiser geen gelijk heeft.

Overwegingen

Standpunten van partijen
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van dringende redenen om op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw bijstand te verstrekken.
2. Eiser voert aan dat hij door de coronapandemie buiten zijn schuld om niet tijdig uit Egypte kon vertrekken. Door die pandemie is er sprake van een noodsituatie en is eiser financieel in de problemen gekomen. Eiser doet daarom een beroep op artikel 16, eerste lid, van de Pw en stelt dat er sprake is van dringende redenen om bijstand te verstrekken.
Juridisch kader
3.1.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht op bijstand.
3.2.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
3.3.
Verweerder heeft op 19 mei 2020 voor de situatie dat een bijstandsgerechtigde niet tijdig kan terugkeren naar Nederland vanwege de uitbraak van de coronapandemie een memo opgesteld. Blijkens die memo wordt het recht op bijstand geblokkeerd voor die groep bijstandsgerechtigden. Voor de kosten van huur, energie en zorgverzekering wordt bijzondere bijstand verleend in de vorm van een lening. Met de betrokkene vindt periodiek contact plaats waarbij aan de orde komt welke pogingen hij onderneemt om zo spoedig mogelijk terug te keren naar Nederland. Bij terugkeer dient de betrokkene zich te melden en vindt er een gesprek plaats waarbij aan de orde komt waarom hij niet eerder is teruggekeerd en op welke wijze hij in zijn onderhoud heeft voorzien tijdens zijn verblijf in het buitenland. Dan zal worden bezien in hoeverre het recht op bijstand al dan niet dient te worden afgestemd en zal de als lening verstrekte bijstand nader worden bezien.
Waarom heeft eiser geen gelijk?
4.1.
Nu vaststaat dat eiser langer dan vier weken in Egypte heeft verbleven, had hij op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw in beginsel per 31 maart 2020 geen recht op bijstand. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd, is in geschil of er sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw op grond waarvan verweerder, gelet op alle omstandigheden, per 31 maart 2020 toch bijstand had moeten verlenen aan eiser. Volgens vaste rechtspraak [1] doen zeer dringende redenen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat in de periode waarover het hier gaat geen sprake is geweest van een acute noodsituatie zoals bedoeld onder overweging 4.1. Eiser heeft in die periode namelijk voorzien in zijn eigen levensonderhoud, al dan niet ondersteund door familie en vrienden. Hij heeft bij terugkeer in Nederland in gesprekken met verweerder verklaard dat hij tot 5 mei 2020 een woning huurde in Egypte en dat hij daarna bij familie ging wonen. Zijn ouders en echtgenote wonen namelijk in Egypte. Onder die omstandigheden is er geen sprake van een acute noodsituatie. Eiser stelt dat hij in de financiële problemen is gekomen omdat hij tijdens zijn (gedwongen) verblijf in Egypte gedurende 2 maanden de huur van zijn woning en 1 maand de energierekening niet heeft kunnen betalen. De rechtbank is echter van oordeel dat niet is gebleken dat eiser door die schulden, die in totaal € 1.047,46 bedragen, in een acute noodsituatie terecht is gekomen. Daarbij wordt van belang geacht dat de verhuurder heeft meegedeeld dat, indien noodzakelijk, er nadere afspraken over het treffen van een betalingsregeling kunnen worden gemaakt.
4.3.
Eiser stelt dat de uitbraak van de coronapandemie op zichzelf zodanig bijzonder is dat moet worden afgeweken van de onder 4.1. vermelde vaste rechtspraak over artikel 16, eerste lid, van de Pw. De rechtbank volgt deze stelling niet omdat de uitbraak van de coronapandemie - en het daardoor niet tijdig kunnen terugkeren naar Nederland - op zichzelf nog niet betekent dat er per definitie sprake zal zijn van dringende redenen om bijstand te verlenen. Het is aan eiser om te onderbouwen welke individuele (financiële) gevolgen de coronapandemie heeft gehad voor hem. Zoals onder overweging 4.2. is overwogen, zijn die gevolgen niet zodanig ernstig dat gesproken kan worden van een acute noodsituatie.
4.4.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder blijkens de onder 3.3. vermelde memo een aantal mogelijke oplossingen heeft bedacht om tegemoet te komen aan personen die als gevolg van de uitbraak van de coronapandemie niet tijdig kunnen terugkeren naar hun woonplaats. Eén daarvan is de toekenning van bijzondere bijstand voor betaling van de vaste lasten. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor een eventuele toekenning van bijzondere bijstand wel nodig is dat er tijdens het verblijf in het buitenland door eiser zelf contact wordt gelegd met verweerder om de situatie te bespreken. Tijdens dat contact zou dan de mogelijkheid van het verstrekken van bijzondere bijstand besproken kunnen worden. De rechtbank heeft in de stukken geen aanwijzingen gezien dat eiser contact met verweerder heeft gelegd. Eiser stelt dat hij heeft geprobeerd verweerder te bereiken, maar bij verweerder is niets bekend. Weliswaar heeft een vriend van eiser aan verweerder doorgegeven dat eiser niet kon terugkeren naar Nederland, maar voor een beoordeling van de individuele situatie van eiser was het noodzakelijk dat eiser zelf contact had gelegd om over zijn persoonlijke situatie te praten. Nu daarvan niet is gebleken, kon de mogelijkheid om bijzondere bijstand toe te kennen niet worden onderzocht. Daarnaast is blijkens de memo van belang op welke wijze eiser in zijn onderhoud heeft voorzien tijdens zijn verblijf in het buitenland. Zoals onder 4.2. is overwogen, werd eiser onderhouden door familie en vrienden en verbleef hij gedurende een deel van de periode in de woning van zijn familie. Onder die omstandigheden heeft verweerder ook op grond van de memo geen aanleiding hoeven te zien om bijstand te verlenen. Tot slot heeft de rechtbank oog voor het gegeven dat het voor eiser niet makkelijk was om zo spoedig mogelijk terug te keren naar Nederland. Maar ook in dit verband is het volgens de memo van belang dat eiser verweerder op de hoogte had gehouden van de pogingen die hij daartoe ondernam. Dit heeft eiser niet gedaan. Dat verweerder deze voorwaarde stelt, acht de rechtbank niet onredelijk. Op eiser rust namelijk op grond van de wet [2] de algemene inlichtingenverplichting. Dat betekent dat eiser verweerder op de hoogte moet houden van alle feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het recht op bijstand. De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser geen rechten kan ontlenen aan de memo van 19 mei 2020.
4.5.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat verweerder met de memo van 19 mei 2020 oplossingen heeft bedacht omdat verweerder ook erkent dat sprake is van een moeilijke situatie. Hiervoor is echter al geoordeeld dat eiser geen rechten kan ontlenen aan die memo. De gevolgen van de uitsluiting van het recht op bijstand leiden in dit geval niet tot een uitkomst die voor eiser onevenredig is in verhouding tot het doel dat met die bevoegdheid wordt beoogd, te weten: het beperken van het recht op uitkering tot degenen die feitelijk in Nederland verblijven. De gronden falen dan ook.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2810.
2.Zie artikel 17, eerste lid, van de Pw.