1.4.Naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene tegen de hoogte van de voortgezette bijzondere bijstand heeft het college het bedrag met een besluit van 9 december 2021 (bestreden besluit) gewijzigd en de hoogte ervan vastgesteld op € 96,60 per maand. Het college heeft, onder verwijzing naar de beleidsregels over de draagkrachtbeoordeling zoals neergelegd in het Handboek Bijzondere bijstand Gemeente Schagen 2019 (beleidsregels), de draagkracht van betrokkene vastgesteld op 35% van haar inkomen boven 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bij de vaststelling van het inkomen van betrokkene is het college uitgegaan van de normbedragen voor een basisbeurs en een aanvullende beurs en van het normbedrag voor een aanvullende lening die betrokkene bij DUO kon afsluiten. Het college verwijst hierbij naar de beleidsregels en artikel 33, tweede lid, van de PW en artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het recht op bijzondere bijstand per 1 oktober 2021 moet worden vastgesteld op € 132,52 per maand. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, als volgt overwogen. In artikel 33, tweede lid, van de PW is bepaald dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen bij het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.18 van de Wsf 2000. Tot dit normbedrag behoort ook een aanvullende lening die bij DUO kan worden afgesloten. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand ook de lening die bij DUO kan worden afgesloten bij de beoordeling van de draagkracht in aanmerking worden genomen. Ook wanneer de bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor de kosten van bewindvoering. Het college heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 33, tweede lid, van de PW gehandeld door bij de vaststelling van de draagkracht van betrokkene ook rekening te houden met de lening die betrokkene bij DUO kan afsluiten. In het geval van betrokkene is de rechtbank echter van oordeel dat artikel 33, tweede lid, van de PW (gedeeltelijk, voor zover het betreft het in aanmerking nemen van de DUO-lening) buiten toepassing gelaten moet worden. Doordat de curator, om haar beloning voor de werkzaamheden voor betrokkene zo veel mogelijk voldaan te krijgen, verplicht wordt voor betrokkene een lening bij DUO aan te vragen, belast zij betrokkene met schulden. Hiermee worden de belangen van betrokkene, als onder curatele gestelde, niet beschermd. De voorschriften uit de PW strijden hier met die uit het Burgerlijk Wetboek en de doelstelling die uit de onder curatelestelling volgt. Door bij de draagkrachtberekening rekening te houden met de aanspraak die betrokkene op een lening bij DUO heeft, wordt de bescherming van betrokkene als onder curatele gestelde in ernstige mate tekort gedaan. De gevolgen van de toepassing van artikel 33, tweede lid, van de PW stroken naar het oordeel van de rechtbank niet met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.
Het standpunt van het college
3. Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het college stelt zich op het standpunt dat hij terecht de lening die betrokkene kon afsluiten bij DUO, heeft betrokken bij de vaststelling van haar draagkracht.