Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
9 april 2021. Gelet hierop mocht appellant de gerechtvaardigde verwachting hebben dat hij per 9 april 2021 recht heeft op een WW-uitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WW-uitkering aan appellant. Appellant had op 3 maart 2021 een vaststellingsovereenkomst getekend, waarna zijn arbeidsovereenkomst per 9 april 2021 eindigde. Hij heeft op 2 april 2021 een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd aanvankelijk ontzegd omdat hij niet voldeed aan de wekeneis. Het Uwv had later, op 16 augustus 2021, appellant een WW-uitkering toegekend per 9 april 2021, maar trok dit besluit later weer in. De Raad oordeelde dat appellant op basis van het besluit van 16 augustus 2021 gerechtvaardigd mocht vertrouwen op zijn recht op een WW-uitkering. De Raad concludeerde dat het Uwv ten onrechte de WW-uitkering had ontzegd en dat de intrekking van het besluit in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv herroepen en het besluit van 16 augustus 2021 in stand gelaten, waardoor appellant recht heeft op de WW-uitkering per 9 april 2021. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant.