In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard, waarbij de bijstandsverlening over een bepaalde periode werd herzien en te veel ontvangen bijstand werd teruggevorderd. Appellante ontvangt sinds 9 januari 2007 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 april 2015 inkomsten uit arbeid en ziekengeld ontvangen. Het college heeft in 2016 de wijze van verrekenen van inkomsten met de bijstand gewijzigd, wat leidde tot een herberekening van de bijstandsverlening. Bij besluit van 20 maart 2017 heeft het college besloten om de bijstand over de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2015 te herzien en een bedrag van € 1.488,92 terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante in de te beoordelen periode te veel bijstand heeft ontvangen, maar dat dit niet het gevolg is van een schending van de inlichtingenverplichting. Het college heeft de discretionaire bevoegdheid om bijstand te herzien, maar deze moet in redelijkheid worden uitgeoefend. De Raad concludeert dat het college in dit geval niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid, omdat appellante niet redelijkerwijs kon begrijpen dat zij te veel bijstand ontving. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, verklaart het beroep gegrond en herroept het besluit van 20 maart 2017. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 3.150,- bedragen.