ECLI:NL:CRVB:2024:1987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
23/3237 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht een loonsanctie heeft opgelegd aan appellante, een werkgever, vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werknemer die ziek was. De werknemer, werkzaam als uitzendkracht, meldde zich ziek in februari 2020 en heeft in december 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv concludeerde na beoordeling van het re-integratieverslag dat appellante niet voldoende inspanningen had verricht om de werknemer te re-integreren, wat leidde tot de loonsanctie die inhoudt dat appellante het loon aan de werknemer moet doorbetalen tot maart 2023.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv niet de noodzaak zag om een verzekeringsarts te raadplegen. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft appellante betoogd dat de arbeidsdeskundige ten onrechte geen verzekeringsarts heeft ingeschakeld en dat er inconsistenties waren in de medische informatie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de Werkwijzer Poortwachter correct heeft toegepast. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden was om een verzekeringsarts te raadplegen, aangezien er geen medische vragen of onduidelijkheden waren die dit vereisten.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en handhaaft de loonsanctie, wat betekent dat appellante geen vergoeding voor proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2024.

Uitspraak

23/3237 WIA
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2023, 23/1152 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv het tijdvak waarin de werknemer recht heeft op loondoorbetaling door de werkgever tijdens ziekte terecht heeft verlengd met 52 weken (loonsanctie). Volgens appellante heeft zij als werkgever voldoende reintegratieinspanningen verricht. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht een loonsanctie heeft opgelegd
.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld en een nadere reactie ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juli 2024. Voor appellante is [gemachtigde] via videobellen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van
belang.
1.1.
[werkneemster] (werkneemster) was sinds augustus 2018 via appellante werkzaam als uitzendkracht bij inlener [naam inlener] voor 25,47 uur per week. Op 24 februari 2020 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Appellante heeft vervolgens re-integratie-inspanningen verricht. Werkneemster heeft eind december 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Daarna heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv op 21 januari 2022 het re-integratieverslag van appellante beoordeeld en vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest zonder deugdelijke grond. Daarom heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2022 een loonsanctie opgelegd. Dit houdt in dat appellante het loon aan werkneemster moet doorbetalen tot 7 maart 2023.
1.2.
Bij besluit van 9 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 juni 2022 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv in deze zaak ten onrechte geen verzekeringsarts heeft geraadpleegd. Uit vaste rechtspraak volgt dat het zwaartepunt van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen volgens de
Werkwijzer Poortwachter bij de arbeidsdeskundige ligt en dat inschakeling van een verzekeringsarts pas in de rede ligt als er over de belastbaarheid van de werknemer verschil van inzicht bestaat. [1] De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 juni 2022 toegelicht dat de primaire arbeidsdeskundige bij de beoordeling is uitgegaan van de belastbaarheid zoals de bedrijfsarts die heeft vermeld en dat de arbeidsdeskundige geen enkele aanleiding had om aan die belastbaarheid te twijfelen. Ook in bezwaar heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen enkele aanleiding gezien om te twijfelen aan de door de bedrijfsarts opgegeven belastbaarheid en heeft hij om die reden in bezwaar geen verzekeringsarts ingeschakeld. Hiermee heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er geen reden was om een verzekeringsarts te raadplegen. Het onderzoek is daarom zorgvuldig verricht.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat geen sprake is van een vergelijkbare situatie.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat geen juiste toepassing is gegeven aan de Werkwijzer Poortwachter. Daaruit blijkt dat juist in een geval als in deze zaak aan de orde is de arbeidsdeskundige de verzekeringsarts had moeten raadplegen. De arbeidsdeskundige heeft zich op medische informatie van de bedrijfsarts gebaseerd. De rechtbank gaat er met het oordeel dat de arbeidsdeskundige geen twijfel aan de belastbaarheid hoefde te hebben aan voorbij dat dit een medisch oordeel van de arbeidsdeskundige is. Daarbij vraagt appellante zich af of de arbeidsdeskundige die medische informatie wel had mogen inzien. Ter zitting heeft appellante daaraan toegevoegd dat in de door de bedrijfsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) weliswaar geen urenbeperking is opgenomen, maar dat uit het actueel oordeel blijkt dat werkneemster 14 uur per week werkte en dat verdere uitbreiding niet lukte. Deze inconsistentie had aanleiding moeten zijn voor inschakeling van een verzekeringsarts.
3.2.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft appellante ter zitting niet langer gehandhaafd.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellante een loonsanctie op te leggen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage die is opgenomen bij deze uitspraak en daarvan deel uitmaakt.
4.2.
In geschil is uitsluitend of het Uwv bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van appellante op grond van de Werkwijzer Poortwachter verplicht was om een verzekeringsarts in te schakelen en of er, door dit niet te doen, sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is verricht en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen over het niet raadplegen van een verzekeringsarts worden onderschreven. Daaraan wordt naar aanleiding van het verhandelde ter zitting het volgende toegevoegd.
4.3.1.
In zijn uitspraak van 23 juni 2022 heeft de Raad overwogen dat het zwaartepunt van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen volgens de Werkwijzer Poortwachter bij de arbeidsdeskundige ligt en dat inschakeling van een verzekeringsarts pas in de rede ligt als er over de belastbaarheid van de werknemer verschil van inzicht bestaat. [2] Voor een zorgvuldige beoordeling van de re-integratie-inspanningen is het dus pas noodzakelijk om een verzekeringsarts in te schakelen als er medische vragen of onduidelijkheden zijn.
4.3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsdeskundige is uitgegaan van de door de bedrijfsarts opgestelde FML. Uit vaste rechtspraak volgt dat, anders dan appellante meent, een FML geen medisch stuk is waarvan een arbeidsdeskundige geen kennis zou mogen nemen. [3] Bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling baseert een arbeidsdeskundige zich op de FML, opgesteld door een (verzekerings-)arts. Niet valt in te zien waarom de arbeidsdeskundige in het kader van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever geen kennis zou mogen nemen van de FML, opgesteld door de bedrijfsarts.
4.3.3.
In de door de bedrijfsarts opgestelde FML is geen urenbeperking voor werkneemster opgenomen. In het actueel oordeel over werkneemster van 3 december 2021 staat dat werkneemster inmiddels, in het kader van spoor 2, 14 uur per week op een werkervaringsplek werkt en dat verdere uitbreiding haar niet lukt. De ter zitting aangevoerde grond dat dit een inconsistentie betreft in de conclusies over de belastbaarheid van werkneemster op grond waarvan aanleiding bestond een verzekeringsarts te raadplegen slaagt niet. In het actueel oordeel staat het aantal uren vermeld waarin werkneemster op dat moment werkzaam was. De feitelijke urenopbouw in het kader van re-integratie is echter iets anders dan een urenbeperking die in een FML wordt vastgesteld in het kader van de belastbaarheid voor passende arbeid. Het Uwv heeft hierover toegelicht dat de bedrijfsarts de FML niet heeft aangepast en dat dit wel in de rede had gelegen indien hij van mening was dat de feitelijke belastbaarheid van werkneemster ten tijde van het actueel oordeel ook de maximale belastbaarheid van werkneemster was in het kader van haar functionele mogelijkheden. Deze toelichting wordt onderschreven.
4.3.4.
De grond dat bij werkneemster wel periodes van geen benutbare mogelijkheden of een urenbeperking zijn geweest op grond waarvan raadpleging van een verzekeringsarts aangewezen was slaagt evenmin. De bedrijfsarts heeft vanaf zijn rapport van 26 januari 2021 niet meer gesteld dat werkneemster geen of marginale benutbare mogelijkheden had. Ten tijde van het actueel oordeel was ook geen sprake van deze situatie. De verwijzing door appellante naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2022 treft geen doel. [4] In deze uitspraak heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting van de Werkwijzer Poortwachter, geoordeeld dat het Uwv bij de beoordeling van het reintegratieverslag van de werkgever ten onrechte geen verzekeringsarts had ingeschakeld. Het Uwv is in hoger beroep gekomen tegen deze uitspraak en heeft daarbij aangevoerd dat ten tijde van het actueel oordeel volgens de bedrijfsarts wel sprake was van benutbare mogelijkheden. De Raad heeft de betreffende uitspraak vernietigd, omdat van een verschil van inzicht met de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werkneemster geen sprake was. [5] Deze situatie doet zich ook voor in de zaak van appellante.
4.4.
De Raad is, gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, van oordeel dat het Uwv de Werkwijzer Poortwachter juist heeft toegepast en daarom op goede gronden geen verzekeringsarts heeft geraadpleegd. Ook anderszins was er geen aanleiding om een verzekeringsarts in te schakelen. Hieruit volgt dat de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) van het Uwv met juistheid heeft geconcludeerd dat door appellante onvoldoende reintegratieinspanningen zijn verricht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de loonsanctie in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit als voorzitter en T. Dompeling en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) S.P.A. Elzer

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. […]
Artikel 65 van de Wet WIA
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een re-integratie-verslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voorzover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde […] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 23 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1403, en 12 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1334.
2.CRvB 23 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1403.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 10 oktober 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ0126.
4.Rb Amsterdam 27 januari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:198.
5.CRvB 12 juli 2023, ECLI:NL:CRvB:2023:1334.