ECLI:NL:RBAMS:2022:198

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en inschakeling verzekeringsarts bij beoordeling re-integratieverslag in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 27 januari 2022, is de zaak aan de orde tussen Olympia Uitzendbureau B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De rechtbank behandelt een beroep tegen een besluit van het UWV waarbij de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever is verlengd. De werkneemster, in dienst bij eiseres, had zich ziek gemeld en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had de aanvraag uitgesteld en de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever verlengd tot 11 juni 2021, omdat niet was voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Eiseres betwistte dit en stelde dat het UWV verplicht was om een verzekeringsarts in te schakelen bij de beoordeling van het re-integratieverslag, zoals voorgeschreven in de Werkwijzer Poortwachter. De rechtbank oordeelt dat het UWV inderdaad in deze verplichting heeft verzuimd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat de loonsanctie niet kan worden opgelegd. Tevens veroordeelt de rechtbank het UWV in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.059,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om bij twijfel over medische aspecten altijd een verzekeringsarts in te schakelen, vooral in situaties waarin de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1221

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

Olympia Uitzendbureau B.V., te Hoofddorp, eiseres

( [gemachtigde eiseres] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met het besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de periode waarin [werkneemster] (hierna: de werkneemster) tijdens ziekte recht heeft op loon verlengd tot 11 juni 2021.
Met het besluit van 17 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 25 oktober 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Op 27 oktober 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en nadere vragen aan verweerder gesteld.
Met de brief van 17 november 2021 heeft verweerder op de vragen van de rechtbank gereageerd. Eiseres heeft hierop met een brief van 30 november 2021 gereageerd.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om binnen een termijn van vier weken te verzoeken om een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Voor een goed begrip van de uitspraak volgt eerst een korte uitleg over het systeem van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij een werknemer die op en na 15 augustus 2004 ziek is geworden en na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) een aanvraag indient voor een WIA-uitkering, handelt het Uwv als volgt. Eerst toetst het Uwv aan de hand van het re-integratieverslag of een voldoende re-integratieresultaat is bereikt. Is dat niet het geval, dan toetst het Uwv of de werkgever en de werknemer samen gedurende de wachttijd voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te benutten in het eigen bedrijf (spoor 1) of bij een ander bedrijf (spoor 2). Pas na een positief oordeel over de geleverde inspanningen, beoordeelt het Uwv het recht op een WIA-uitkering. Bij een negatief oordeel schort het UWV de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering op. De loondoorbetalingplicht van de werkgever loopt dan maximaal 52 weken door, totdat de vereiste re-integratie-inspanningen hebben plaatsgevonden.
Wat aan deze procedure voorafging
2.1.
De werkneemster is sinds 1 januari 2006 voor gemiddeld 22,89 uur per week in dienst bij eiseres als Allround medewerker. De werkneemster heeft zich per 15 juni 2018 ziek gemeld. Bij formulier van 23 maart 2020 heeft de werkneemster vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder de periode waarin de werkneemster tijdens ziekte recht heeft op loon verlengd tot 11 juni 2021, omdat na beoordeling van het re-integratieverslag is gebleken dat niet is voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Verweerder heeft daarom de aanvraag van de werkneemster voor een WIA-uitkering uitgesteld. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan het bestreden besluit een formeel gebrek kleeft. Volgens eiseres is het voor verweerder verplicht om in het onderhavige geval ingevolge de Werkwijzer Poortwachter een verzekeringsarts in te schakelen. Eiseres stelt dat in een situatie zoals onderhavige, waarin de bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat er geen benutbare mogelijkheden bestonden tot en met juli 2019, de arbeidsdeskundige verplicht is een verzekeringsarts in te schakelen. Het niet langer bestaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden doet niks af aan deze verplichting zoals voorgeschreven in de Werkwijzer Poortwachter. Ook het feit dat de werkneemster, volgens de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) inzetbaar is in meer uren dan in haar urenomvang van de maatgevende arbeid, doet niet af aan de verplichting van de arbeidsdeskundige om bij een urenbeperking een verzekeringsarts in te schakelen ingevolge de Werkwijzer. Nu verweerder dit achterwege heeft gelaten, kleeft aan het bestreden besluit een formeel gebrek. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2414).
Relevante regelgeving
4. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5. Ter zitting is gebleken dat enkel de interpretatie van de Werkwijzer Poortwachter partijen verdeelt houdt. [1] Er bestaat verschil van inzicht over de vraag of verweerder bij de beoordeling van het reintegratieverslag altijd verplicht is om op grond van de Werkwijzer Poortwachter een verzekeringsarts in te schakelen in situaties waarin de bedrijfsarts gedurende de wachttijd een medische urenbeperking of (een) periode(n) waarin geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden bestonden heeft gesteld. Eiseres meent van wel en verweerder meent van niet.
6. Vaststaat dat verweerder in de onderhavige zaak geen verzekeringsarts heeft ingeschakeld voor de beoordeling van het re-integratieverslag. Ook staat vast dat bij de ex-werkneemster van eiseres gedurende de periode 15 juni 2018 tot 1 juli 2019 volgens de bedrijfsarts sprake was van Geen Benutbare Mogelijkheden (GBM) en dat er daarna wel sprake was van functionele mogelijkheden, maar hierbij ook een urenbeperking van 8 uur per dag en 30 uur per week is gesteld.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van eiseres’ reintegratieverslag ten onrechte geen verzekeringsarts heeft ingeschakeld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit de Werkwijzer Poortwachter blijkt dat medische vragen of onduidelijkheden voorgelegd (de rechtbank begrijpt: moeten) worden aan de verzekeringsarts en inschakeling van de verzekeringsarts
met nameverplicht is in situaties waarin de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft gesteld, de bedrijfsarts (perioden van) geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden aan de orde heeft geacht en als de bedrijfsarts een re-integratiebelemmerend advies heeft gegeven. Omdat over deze verplichte inschakeling van de verzekeringsarts een verschil van inzicht bestaat tussen partijen, is de rechtbank overgegaan tot raadpleging van de MvT behorende bij de Werkwijzer Poortwachter.
7.2.
De rechtbank constateert dat de wetgever in de MvT andere, krachtigere, bewoordingen gebruikt wat betreft de verplichting voor verweerder om een verzekeringsarts in te schakelen bij de beoordeling van het reintegratieverslag. Uit de MvT blijkt namelijk dat een verzekeringsarts
in ieder gevalwordt ingeschakeld als de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft gesteld, als de bedrijfsarts (perioden) van geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden aan de orde achtte en als de bedrijfsarts een re-integratiebelemmerend advies heeft gegeven. In een dergelijk geval vormt het eigen oordeel van de verzekeringsarts een belangrijk element in het totaaloordeel van het UWV over de re-integratie-inspanningen, aldus de MvT. Naar het oordeel van de rechtbank is de MvT leidend bij de uitleg van de Werkwijzer Poortwachter. Nu niet in geschil is dat de bedrijfsarts van 15 juni 2018 tot 1 juli 2019 (een periode van) geen re-integratiemogelijkheden bij de ex-werkneemster van eiseres aan de orde achtte en er voor de periode daarna ook een urenbeperking is gesteld, kan op basis daarvan niet anders worden geconcludeerd dan dat verweerder dus verplicht was om bij de beoordeling van eiseres’ reintegratieverslag een verzekeringsarts in te schakelen. Voor de lezing van verweerder, te weten dat deze eis alleen geldt indien de bedrijfsarts dergelijke conclusies stelt op het moment van einde wachttijd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in de MvT. De rechtbank volgt verweerder daarin dan ook niet.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA eraan in de weg staat dat herstel van het gebrek in de besluitvorming van verweerder tot oplegging van een loonsanctie leidt, is er aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit van 18 mei 2020, waarbij de loondoorbetalingsverplichting van werkgever is verlengd, te herroepen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient tevens het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: juridisch kader

Op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) – voor zover van belang – behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was.
Op grond van artikel 7:658a, eerste lid, van het BW bevordert de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv bij de aanvraag van een WIA-uitkering of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Indien de verrichte re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn beoordeeld, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welk de verzekerde jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van zijn re‑integratieverplichtingen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.
Verlenging van het tijdvak als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA vindt op grond van artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 van deze wet dan wel aan het artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, voor afloop van het verlengde tijdvak.

Voetnoten

1.Er is door partijen – naar de rechtbank begrijpt – verwezen naar punt 10. van de Werkwijzer Poortwachter.