ECLI:NL:CRVB:2023:1334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
22/815 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake re-integratie-inspanningen en inschakeling verzekeringsarts in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De werkneemster, die als allround medewerker bij een B.V. werkzaam was, had zich op 15 juni 2018 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 23 maart 2020, heeft het Uwv op 18 mei 2020 de loonsanctie opgelegd aan de B.V. wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De B.V. heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de B.V. gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het Uwv volgens de rechtbank ten onrechte geen verzekeringsarts had ingeschakeld bij de beoordeling van het re-integratieverslag.

In hoger beroep heeft het Uwv de uitspraak van de rechtbank bestreden. De Raad oordeelt dat de inschakeling van een verzekeringsarts in dit geval niet noodzakelijk was, omdat er geen verschil van inzicht bestond met de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werkneemster. De Raad volgt het standpunt van het Uwv dat de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn uitgegaan van de door de bedrijfsarts vastgestelde functionele mogelijkheden. De Raad concludeert dat de B.V. onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

22 815 WIA

Datum uitspraak: 12 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 januari 2022, 21/1221 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] ( [naam B.V.] )

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. [naam B.V.] is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. [naam] (werkneemster) was werkzaam bij [naam B.V.] als allround medewerker voor 22,39 uur per week. Op 15 juni 2018 is zij vanwege lichamelijke klachten voor dat werk uitgevallen. Werkneemster heeft op 23 maart 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Een arbeidsdeskundige heeft op 15 mei 2020 het re-integratieverslag beoordeeld. Bij besluit van 18 mei 2020 heeft het Uwv het tijdvak waarin werkneemster tegenover [naam B.V.] recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 11 juni 2021. Die verlenging – ook wel loonsanctie genoemd – is opgelegd aansluitend aan de afloop van de normale wachttijd van 104 weken. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de re-integratie-inspanningen van [naam B.V.] onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. [naam B.V.] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport 5 november 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [naam B.V.] tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 18 mei 2020 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat alleen de interpretatie van de Werkwijzer Poortwachter partijen verdeeld houdt. Er bestaat verschil van inzicht over de vraag of het Uwv bij de beoordeling van het re-integratieverslag altijd verplicht is om op grond van de Werkwijzer Poortwachter een verzekeringsarts in te schakelen in situaties waarin de bedrijfsarts gedurende de wachttijd een medische urenbeperking of (een) periode(n) waarin geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden bestonden heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv bij de beoordeling van het reintegratieverslag ten onrechte geen verzekeringsarts ingeschakeld. Uit de Werkwijzer Poortwachter blijkt dat medische vragen of onduidelijkheden voorgelegd moeten worden aan de verzekeringsarts en inschakeling van de verzekeringsarts met name verplicht is in situaties waarin de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft gesteld, de bedrijfsarts (perioden van) geen re-integratiemogelijkheden of marginale mogelijkheden aan de orde heeft geacht en als de bedrijfsarts een re-integratie belemmerend advies heeft gegeven. Omdat niet in geschil is dat de bedrijfsarts van 15 juni 2018 tot 1 juli 2019 (een periode van) geen reintegratiemogelijkheden bij werkneemster aan de orde achtte en er voor de periode daarna een urenbeperking is gesteld, kan op basis daarvan niet anders worden geconcludeerd dan dat het Uwv dus verplicht was om bij de beoordeling van het re-integratieverslag een verzekeringsarts in te schakelen.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv het oordeel van de rechtbank bestreden dat het Uwv op grond van de Werkwijzer Poortwachter gehouden was het re-integratieverslag van [naam B.V.] (mede) te laten beoordelen door een verzekeringsarts. Het Uwv heeft erop gewezen dat ten tijde van het actueel oordeel volgens de bedrijfsarts sprake was van benutbare mogelijkheden. Daarnaast is de door de bedrijfsarts aangenomen urenbeperking van 30 uur per week niet reintegratie belemmerend geweest, omdat de contractsomvang van werkneemster gemiddeld 22,89 uur per week was.
3.2.
[naam B.V.] heeft geen verweerschrift ingediend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de re-integratie-inspanningen van [naam B.V.] op grond van de Werkwijzer Poortwachter ten onrechte niet mede door een verzekeringsarts heeft laten beoordelen en of er, door dit niet te doen, sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit. Anders dan de rechtbank beoordeelt de Raad die vraag ontkennend.
4.2.
In zijn uitspraak van 23 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1403) heeft de Raad overwogen dat het zwaartepunt van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen volgens de Werkwijzer Poortwachter bij de arbeidsdeskundige ligt en inschakeling van een verzekeringsarts pas in de rede ligt als er over de belastbaarheid van de werknemer verschil van inzicht bestaat. Voor een zorgvuldige beoordeling van de re-integratie-inspanningen is het dus pas noodzakelijk om een verzekeringsarts in te schakelen als er medische vragen of onduidelijkheden zijn.
4.3.
Het Uwv wordt gevolgd in het standpunt dat inschakeling van de verzekeringsarts in dit geval niet noodzakelijk was. Van een verschil van inzicht met de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werkneemster was geen sprake. De arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn uitgegaan van de door de bedrijfsarts gedurende de periode van re-integratie bij de werkneemster vastgestelde functionele mogelijkheden. Daarbij is als vaststaand aangenomen dat gedurende een bepaalde periode geen re-integratie activiteiten mogelijk waren en voor werkneemster in de periode daarna een urenbeperking gold. Daarvan uitgaande hebben de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat er door [naam B.V.] onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Die conclusie als zodanig is door [naam B.V.] bij de rechtbank ook niet bestreden.
4.4.
Dit betekent dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.
4.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 november 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en
S.E. Reichert als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S. Pouw