ECLI:NL:CRVB:2024:1908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
24/175 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen op eerder ontslagbesluit wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het verzoek van appellant om terug te komen op een eerder ontslagbesluit van 17 november 2022 behandeld. Het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland had dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De Raad oordeelt dat de afwijzing van het verzoek niet evident onredelijk is. Het oorspronkelijke ontslagbesluit, dat was opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim, is uitvoerig gemotiveerd en is in eerdere procedures in stand gebleven.

De Raad stelt vast dat appellant in zijn verzoek geen relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen die na het eerdere besluit zijn voorgevallen. De verwijzing naar de toeslagenaffaire en de gevolgen daarvan voor appellant wordt door de Raad niet als nieuw feit erkend, omdat deze omstandigheden al eerder hadden kunnen worden aangevoerd. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat het college terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de afwijzing van het verzoek om herziening niet evident onredelijk is. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen, en de eerdere uitspraak blijft in stand.

Uitspraak

24/175 AW
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 december 2023, 22/6028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (college)
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over het verzoek van appellant om terug te komen van een eerder ontslagbesluit. Het college heeft dat verzoek afgewezen. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en dat de afwijzing van het verzoek niet evident onredelijk is. De weigering terug te komen van het oorspronkelijke ontslagbesluit blijft daarmee in stand.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens het college heeft mr. M.P.W. Steuten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 augustus 2024. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Steuten en V.P. Wongsowinangoen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 7 oktober 2010 appellant de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Het bezwaar daartegen heeft het college bij besluit van 4 januari 2011 ongegrond verklaard. Het beroep tegen dat besluit heeft de rechtbank Rotterdam bij uitspraak van 23 juni 2011 op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van de beroepsgronden. Tegen die uitspraak heeft appellant verzet gedaan. Bij uitspraak van 1 september 2011 heeft de rechtbank Rotterdam het verzet ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat uit de door appellant overgelegde medische stukken niet kan worden afgeleid dat hij buiten staat was tijdig de beroepsgronden in te dienen. Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. De Raad heeft zich bij uitspraak van 15 december 2011 [2] onbevoegd verklaard van dat hoger beroep kennis te nemen.
1.2.
Op 14 juni 2018 heeft appellant het college verzocht terug te komen van de besluiten van 7 oktober 2010 en 4 januari 2011. Bij besluit van 10 augustus 2018 heeft het college dat verzoek afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 4 december 2018 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat appellant geen relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb naar voren heeft gebracht. Tegen dat besluit heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.3.
Appellant heeft het college op 5 augustus 2022 opnieuw verzocht terug te komen van de besluiten van 7 oktober 2010 en 4 januari 2011. Daarbij heeft hij samengevat naar voren gebracht dat het ontslagbesluit is gebaseerd op onterechte verwijten en dat de reden van het te late verzoek is gelegen in de toeslagenaffaire en de gevolgen die deze affaire op hem heeft gehad. Bij besluit van 17 november 2022 (bestreden besluit) heeft het college dat verzoek afgewezen. Daarbij is vermeld dat wat appellant naar voren heeft gebracht niet kan worden aangemerkt als relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Dat geldt volgens het college ook voor de verwijzing die appellant heeft gemaakt naar de toeslagenaffaire. Als appellant toentertijd inderdaad verwikkeld was in een strijd tegen uithuisplaatsing van zijn kinderen, zoals hij stelt, had hij dat volgens het college naar voren kunnen brengen in het kader van de bezwaarprocedure of de daarop gevolgde procedure bij de rechtbank Rotterdam.
Uitspraak van de rechtbank
2. Met instemming van het college heeft appellant rechtstreeks beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daarmee dat besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen. Volgens de rechtbank mocht het college toepassing geven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft gezien dat appellant en zijn zwangere partner tijdens de ontslagprocedure in een moeilijke situatie zaten. Ook speelde destijds de problematiek met de Belastingdienst/Toeslagen. Volgens de rechtbank zijn dit ingrijpende zaken, maar had appellant dit destijds al naar voren kunnen brengen. De weigering van het college om terug te komen van de besluiten van 7 oktober 2010 en 4 januari 2011 is naar het oordeel van de rechtbank ook niet evident onredelijk.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Het ontslagbesluit berust op de onjuiste veronderstelling dat hij fraude heeft gepleegd en het ontslag heeft, mede vanwege het karakter ervan, tot op de dag van vandaag grote nadelige gevolgen voor hem. Volgens appellant had het college zich daarom niet mogen beroepen op de formele rechtskracht van het ontslagbesluit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van 17 november 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het toetsingskader
4.1.
Uit 1.1 volgt dat het besluit tot oplegging van een onvoorwaardelijk strafontslag in rechte is komen vast te staan. Het verzoek van appellant van 5 augustus 2022 strekt ertoe dat het college van dat besluit terugkomt. Het college heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat het college die bepaling heeft mogen toepassen. Volgens vaste rechtspraak kan een bestuursorgaan ervoor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, een verzoek zoals hier aan de orde af te wijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit geldt ook als, zoals in dit geval, wordt verzocht om terug te komen van een ambtshalve genomen besluit. [3] De bestuursrechter toetst dan aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De door appellant in dit verband genoemde zelfreflectierapporten over de toeslagenaffaire die binnen de bestuursrechtspraak tot stand zijn gekomen, doen aan deze vaste rechtspraak over artikel 4:6 van de Awb niet af.
Nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [4]
4.4.
De Raad is met het college en de rechtbank van oordeel dat wat appellant in zijn verzoek heeft vermeld over het ontslagbesluit geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Wat appellant over het ontslag naar voren heeft gebracht komt er in het kort op neer dat bepaalde verweten gedragingen feitelijk niet hebben plaatsgevonden en dat het college aan de overige verweten gedragingen onjuiste kwalificaties heeft verbonden. Niet kan worden geconcludeerd dat hij dit niet eerder naar voren had kunnen brengen. Dat, zoals appellant heeft aangevoerd, hij destijds de kwestie rond de kinderopvangtoeslag niet wilde noemen ter voorkoming van extra verdenkingen, is daarvoor onvoldoende. Appellant heeft ook geen (nieuwe) medische informatie overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat hij de desbetreffende feiten en argumenten vanwege medische beperkingen niet eerder had kunnen aanvoeren.
Beoordeling evidente onredelijkheid
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat moet worden beoordeeld of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Volgens vaste rechtspraak kan dat het geval zijn als het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is. Dat wil zeggen dat een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of een summier onderzoek voldoende moet zijn om tot onmiskenbare onjuistheid daarvan te concluderen en daarmee tot evidente onredelijkheid van het vasthouden aan het oorspronkelijke besluit. [5]
4.6.
Het oorspronkelijke ontslagbesluit is gebaseerd op diverse gedragingen en is uitgebreid gemotiveerd. Aan de hand van wat appellant naar voren heeft gebracht, kan niet worden geconcludeerd dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is zoals in 4.5 is omschreven. Daarom is de weigering van het college om op het oorspronkelijke besluit terug te komen niet evident onredelijk.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van 17 november 2022 in stand blijft. Daarmee blijft ook het oorspronkelijke ontslagbesluit in stand.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie onder meer de uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en de uitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1363.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2954.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1363, en de uitspraak van 7 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:981.