als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 september 2011, 11/722 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland (hierna: college)
Datum uitspraak: 15 december 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
1.1 Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank beslist op het verzet van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aangevallen uitspraak is daarom een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb.
1.2. In artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld.
1.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan voor doorbreking van een wettelijk appelverbod (alleen dan) aanleiding zijn, als sprake is geweest van een evidente schending van beginselen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen.
2.1. De Raad stelt vast dat de rechtbank bij de uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb het door appellant ingestelde beroep kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep heeft ingediend. Het verzet tegen deze uitspraak is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2.2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zijn aanvullend beroepschrift van 11 maart 2011 geen (deugdelijke) beroepsgrond bevat en dat hij bovendien vanwege psychische decompensatie in verband met ernstige ziekte van zijn echtgenote niet in staat was om binnen de gestelde termijn (nadere) gronden in te dienen. Volgens appellant heeft de rechtbank daarom een onjuiste toepassing gegeven aan de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en 6:6 van de Awb en is er aanleiding voor doorbreking van het appelverbod.
2.3. De Raad volgt appellant hierin niet. Daarbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat appellant zijn stelling dat het aanvullend beroepschrift wel een grond bevat en de gestelde psychische decompensatie ook bij de rechtbank naar voren heeft gebracht en dat de rechtbank een en ander heeft meegewogen. Het is de Raad niet gebleken dat de door de rechtbank gegeven toepassing aan de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en 6:6 van de Awb een zodanige schending oplevert van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen dat doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd is.
3. De Raad acht zich dan ook kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, zodat zonder verder onderzoek wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.