In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. Appellante, die sinds 1988 bijstand ontving, had in 2004 bijstand en terugvordering van bijstand ondervonden vanwege een niet-gemelde bankrekening. Appellante stelde dat er nieuwe feiten waren die herziening van het besluit rechtvaardigden, met name een proces-verbaal van ambtshandeling dat in een arrest van het gerechtshof was weergegeven. De rechtbank had geoordeeld dat er weliswaar nieuwe feiten waren, maar dat deze niet tot herziening van het oorspronkelijke besluit moesten leiden. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. De Raad oordeelde dat de weergave van het proces-verbaal niet aantoonde dat appellante geen mederekeninghoudster was van de KBL-rekening en dat de rechtbank de afwijzing van het herzieningsverzoek niet onredelijk had geacht. Tevens werd schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase van de procedure.