ECLI:NL:CRVB:2024:1637
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontslag en aanvullende uitkering ambtenaar
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 maart 2021 uitspraak deed in een vergelijkbare kwestie. Appellant, werkzaam bij de Werkorganisatie Duivenvoorde, kreeg per 28 december 2017 eervol ontslag met recht op een WW-uitkering, maar zonder aanvullende uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant ten onrechte een aanvullende uitkering was onthouden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat appellant geen aanspraak kan maken op een na-wettelijke uitkering of compensatie, omdat hij een overwegend aandeel heeft gehad in de verstoorde arbeidsverhouding. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht een aanvullende uitkering aan appellant had toegekend, maar dat het college niet verplicht was om een na-wettelijke uitkering of extra compensatie te bieden. De Raad bevestigde dat de verstoorde arbeidsverhouding grotendeels aan appellant te wijten was, en dat zijn gedrag en houding bijgedragen hebben aan de situatie. De uitspraak werd gedaan op 29 mei 2024.