Uitspraak
16 mei 2013, 12/806 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
Uit de toelichting op artikel 8:8 van de CAR/UWO, zoals die blijkt uit een brief van 27 juni 2008 van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA-brief), kan, anders dan appellant lijkt te veronderstellen, niet worden afgeleid dat een ambtenaar die is ontslagen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO, in weerwil van de bewoordingen van artikel 10d:4 van de CAR/UWO, minimaal recht heeft op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. Integendeel, uit de toelichting blijkt dat de werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers (LOGA-partijen) bewust hebben afgezien van een dergelijke minimumuitkeringsregeling. Dit blijkt eens te meer uit het feit dat gelijktijdig met de inwerkingtreding van artikel 10d:4 het derde lid van artikel 8:8 is komen te vervallen, waarin voor deze categorie (minimaal) een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering werd voorgeschreven.
De uitspraak van de Raad van 2 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3521) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Overneming van dat oordeel zou een niet te rechtvaardigen inbreuk maken op de contract- en onderhandelingsvrijheid van de LOGA-partijen bij de bepaling van de arbeidsvoorwaarden. Hetzelfde geldt als de uitspraak van de Raad van 14 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1337) wordt gevolgd, waarbij het op
Nu appellant vanaf indiensttreding steeds het bij zijn functie behorende salaris is blijven ontvangen en de kosten van het loopbaancoachingstraject volledig voor rekening van de gemeente Dordrecht zijn gekomen en moeten worden geacht onderdeel uit te maken van de ontslagregeling, ziet de rechtbank, mede gelet op het relatief korte dienstverband van appellant en de door het college voorgestelde en door appellant afgewezen regelingen, geen grond voor het oordeel dat het college geen passende regeling als bedoeld in artikel 10d:4, eerste lid, van de CAR/UWO heeft getroffen.
(...) Bij ontslag wegens ongeschiktheid/onbekwaamheid bestaat, mits aan de overige voorwaarden voldaan wordt, altijd recht op een aanvullende uitkering. Recht op de nawettelijke uitkering bestaat bij ongeschiktheid/onbekwaamheid alleen als het ontslag gelegen is in de werksfeer en niet grotendeels te wijten is aan de werknemer.”
BESLISSING
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 juni 2012 voor zover daarbij
- kent aan appellant alsnog een aanvullende en na-wettelijke uitkering toe, te berekenen op de
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht