ECLI:NL:CRVB:2014:2384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
13-1985 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige belastingteruggave en bijzondere bijstand: correcte berekening van woonkostentoeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening van bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag. Appellant, die een eigen woning bezit met een hypotheek, had op 13 januari 2012 bijzondere bijstand aangevraagd. De Belastingdienst had vastgesteld dat appellant recht had op een voorlopige belastingteruggave van € 2.012,-, die in maandelijkse termijnen zou worden ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Zwolle had deze voorlopige teruggave in mindering gebracht op de totale woonkostentoeslag, wat leidde tot een lagere bijstandsverlening. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de voorlopige belastingteruggave niet als inkomen moest worden aangemerkt, maar als een voorliggende voorziening die op de woonlasten in mindering moest worden gebracht.

De Raad overwoog dat de voorlopige belastingteruggave moet worden aangemerkt als inkomen over de periode waarop deze betrekking heeft. Dit betekent dat het college de teruggave terecht op de totale woonkostentoeslag in mindering heeft gebracht. De Raad verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat appellant niet kon verwachten dat de eerdere berekeningswijze in de toekomst zou worden voortgezet. Daarnaast werd het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel afgewezen, omdat de WWB een gedecentraliseerde uitvoering kent, wat betekent dat gemeenten verschillende uitvoeringsmethoden kunnen hanteren.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van de Wet werk en bijstand (WWB) met betrekking tot de behandeling van voorlopige belastingteruggaven en de berekening van bijzondere bijstand.

Uitspraak

13/1985 WWB
Datum uitspraak: 15 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
14 maart 2013, 12/1924 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.E. Nijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Schriemer, advocaat en opvolgend gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Guliker.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant bezit een eigen woning waarop een hypotheek rust. Op 13 januari 2012 heeft appellant bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd in de vorm van woonkostentoeslag.
1.2.
De Belastingdienst heeft in een voorlopige aanslag inkomstenbelastingen en premie volksverzekeringen over het jaar 2012 van 16 januari 2012 vastgesteld dat appellant in verband met de hypotheekrenteaftrek recht heeft op een teruggave van een bedrag van
€ 2.012,-, te ontvangen in maandelijkse termijnen.
1.3.
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft het college, appellant over de periode 1 februari 2012 tot en met 31 januari 2013 bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag toegekend tot een bedrag van € 142,02 per maand. Blijkens de bijlage bij dit besluit zijn de in aanmerking te nemen woonlasten berekend op € 680,75 per maand en de totale woonkostentoeslag op € 309,69 per maand. Vervolgens is de voorlopige teruggave, die
€ 167,67 per maand bedraagt, op de totale woonkostentoeslag van € 309,69 per maand in mindering gebracht wat leidt tot het bedrag van € 142,02.
1.4.
Bij besluit van 3 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 maart 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat de voorlopige belastingteruggave moet worden aangemerkt als inkomen over de periode waarop deze betrekking heeft. Gelet daarop moet de voorlopige teruggave niet op de in aanmerking te nemen woonlasten, maar op de totale woonkostentoeslag in mindering worden gebracht.
2.
Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder f, is, voor zover hier van belang, bepaald dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend de teruggave van inkomstenbelasting op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend.
4.2.
Artikel 32, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze een voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting betreffen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
4.3.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.4.
In geschil is uitsluitend de vraag of het college bij de berekening van de bijzondere bijstand de voorlopige belastingteruggave terecht niet op de in aanmerking te nemen woonlasten, maar op de totale woonkostentoeslag in mindering heeft gebracht.
4.5.
Uit de tekst van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de WWB volgt dat de onderhavige voorlopige belastingteruggave niet valt onder de hierin neergelegde uitzondering en dat deze daarom behoort tot de voor bijstandsverlening in aanmerking te nemen middelen. Zoals de Raad daarom eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1590) moet de voorlopige teruggave inkomstenbelasting op grond van artikel 32, eerste lid, van de WWB als inkomen worden toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft. Dit betekent dat het college bij de berekening van de bijzondere bijstand de voorlopige teruggave terecht als inkomen heeft aangemerkt en op de totale woonkostentoeslag in mindering heeft gebracht.
4.6.
De beroepsgrond dat de voorlopige belastingteruggave, net als de huurtoeslag, als een voorliggende voorziening moet worden aangemerkt en dat deze om die reden op de in aanmerking te nemen woonlasten in mindering had moeten worden gebracht, slaagt niet. Nog daargelaten dat ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB, geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die toereikend en passend is, gaat een vergelijking met de huurtoeslag, anders dan appellant betoogt, niet op omdat aard en doel van de voorlopige teruggave en de huurtoeslag verschillend zijn. Een voorlopige teruggave vindt plaats omdat de eigen woning fiscaal wordt beschouwd als een bron van, positieve of negatieve, inkomsten uit vermogen, terwijl het toekennen van huurtoeslag moet worden gezien als een bijdrage in de huurkosten van een woning.
4.7.
Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Blijkens de gedingstukken wordt de bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag steeds per jaar toegekend, met inachtneming van de geldende regelgeving en de feitelijke situatie. Aan de omstandigheid dat het college in voorgaande jaren de belastingteruggave wel op de in aanmerking te nemen woonlasten in mindering heeft gebracht, kon appellant niet het vertrouwen ontlenen dat die gedragslijn ook in de toekomst ongewijzigd zou worden voortgezet.
4.8.
Het beroep van appellant op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt ook niet. Dat de gemeenten Apeldoorn en Utrecht, naar appellant betoogt, een andere wijze van berekening van de bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag volgen, betekent niet dat het bestreden besluit in strijd komt met de rechtszekerheid of het gelijkheidsbeginsel. De WWB voorziet in een gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van een verschillende uitvoering per gemeente is daarmee gegeven.
4.9.
De stelling van appellant dat als gevolg van de thans door het college gevolgde berekeningswijze het inkomen van appellant beneden de beslagvrije voet uitkomt, treft evenmin doel. Dat dit in de hier van belang zijnde periode het geval zou zijn, blijkt niet uit de stukken die appellant op dit punt heeft overgelegd. Ook overigens is hiervan niet gebleken.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en F. Hoogendijk en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2014.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) A.C. Oomkens

HD