ECLI:NL:CRVB:2024:1572
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 5 februari 2020 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante betwistte de beëindiging van haar uitkering, stellende dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om de geselecteerde functies te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gemotiveerd dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder het beroep van appellante ongegrond had verklaard.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met ongeveer zes maanden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,-. De Raad veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van deze schadevergoeding aan appellante, maar wees haar verzoek om vergoeding van proceskosten af, omdat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de toepassing van het gewijzigde toetsingskader in ZW-zaken. De Raad bevestigde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 5 februari 2020 in stand blijft, en dat de Staat verantwoordelijk is voor de schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn.