ECLI:NL:CRVB:2024:1500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
22/2187 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

In deze zaak heeft verzoeker een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, waarin zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek om herziening is ingediend op 24 juli 2024, maar de Raad oordeelt dat dit verzoek onredelijk laat is ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de eerdere uitspraken en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. De Raad heeft eerder verzoeken om herziening van verzoeker op 24 mei 2018 en 18 december 2019 afgewezen, en herhaalt dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak. De Raad concludeert dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is, waardoor de eerdere uitspraak van 11 oktober 2017 in stand blijft. Verzoeker krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2187 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, 17/5742
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 juli 2024

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad. Verzoeker heeft het verzoek niet tijdig ingediend en daarom wordt het verzoek nietontvankelijk verklaard.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, 17/5742, ECLI:NL:CRVB:2017:3552.
Het Uwv heeft een schriftelijke reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op een zitting van 4 juli 2024. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 9 december 2014 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) afgewezen.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 21 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Nadat de rechtbank het beroep bij uitspraak van 14 februari 2017 niet-ontvankelijk had verklaard in verband met een niet verschoonbaar geachte overschrijding van de beroepstermijn, heeft de rechtbank na een verzetprocedure het beroep bij uitspraak van 25 juli 2017 ontvankelijk en gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij met een bezwaarschrift van 2 januari 2015, dat het Uwv op 3 januari 2015 moet hebben ontvangen, tijdig bezwaar heeft gemaakt.
1.4.
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Bij uitspraken van 24 mei 2018 [1] en 18 december 2019 [2] heeft de Raad de eerdere verzoeken van verzoeker om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 afgewezen.
Het standpunt van verzoeker
2.1.
Verzoeker heeft opnieuw verzocht om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 op de grond dat in de uitspraak fouten staan, waardoor geen recht is gedaan aan de feitelijke situatie en een onjuiste conclusie is getrokken.
Het standpunt van het Uwv
2.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen op de grond dat ook dit derde verzoek om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 geen feiten of omstandigheden bevat als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het oordeel van de Raad

3. De Raad beoordeelt of aanleiding bestaat om de onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017 te herzien. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker in zijn verzoek om herziening heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Gelet op de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015 [3] en van 21 november 2017 [4] , wordt voorop gesteld dat van degene die om herziening van een uitspraak vraagt, mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek kan niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Deze regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de termijn van één jaar gebonden.
3.4.
De gronden van het verzoek om herziening komen erop neer dat verzoeker opnieuw de discussie probeert te voeren over de zaak waarover is beslist bij de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017. Het is vaste rechtspraak van de Raad [5] dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Dit heeft de Raad al overwogen in zijn uitspraken van 24 mei 2018 en 18 december 2019 waarin de eerdere verzoeken om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 zijn afgewezen. Verzoeker heeft evenmin een plausibele reden gegeven voor het zo laat indienen van dit herzieningsverzoek.
3.5.
Omdat bij het herzieningsverzoek geen nova zijn gesteld en het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht is ingediend, wordt geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek om herziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de uitspraak van 11 oktober 2017 in stand blijft.
5. Verzoeker krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Gök. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I Gök

Voetnoten

1.CRvB 24 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2018:1703.
2.CRvB 18 december, ECLI:NL:CRVB:2019:4291.
3.CRvB 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055.
4.CRvB 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615, 11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2791en 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:906.