ECLI:NL:CRVB:2018:1703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
17/6915 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft verzoeker op 18 oktober 2017 verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, waarin zijn bezwaar tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 mei 2018 uitspraak gedaan op dit verzoek. De Raad overweegt dat de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht niet berust op een onjuist feitelijk uitgangspunt. Verzoeker had eerder een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten ingediend, welke door het Uwv op 9 december 2014 was afgewezen. Het bezwaar van verzoeker werd op 21 april 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank had in een eerdere uitspraak het beroep van verzoeker ook niet-ontvankelijk verklaard, maar later in een verzetsprocedure het beroep alsnog gegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit op juiste wijze aan verzoeker is bekendgemaakt en dat er geen verschoonbare redenen zijn gegeven voor de termijnoverschrijding. De gestelde onjuistheid van de uitspraak is door de Raad niet erkend, omdat de telefoonnotitie waar verzoeker naar verwijst al in de eerdere procedure was meegewogen. De Raad concludeert dat er geen feiten zijn die tot herziening van de uitspraak aanleiding kunnen geven en wijst het verzoek om herziening af.

Uitspraak

17.6915 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017, 17/5742 WWAJ
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 mei 2018
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft op 18 oktober 2017 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3552).
Het Uwv heeft op dat verzoek een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 9 december 2014 een aanvraag om een uitkering op grond van Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten afgewezen.
1.2.
Bij de beslissing op bezwaar van 21 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Nadat de rechtbank het beroep bij uitspraak van 14 februari 2017 niet-ontvankelijk heeft verklaard in verband met een niet verschoonbaar geachte overschrijding van de beroepstermijn, heeft de rechtbank na een verzetsprocedure het beroep bij uitspraak van
25 juli 2017 ontvankelijk en gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij met een bezwaarschrift van 2 januari 2015, dat Uwv op 3 januari 2015 moet hebben ontvangen, tijdig bezwaar heeft gemaakt.
1.4.
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2. Verzoeker heeft met verwijzing naar onder meer zijn brief van 28 september 2017 verzocht om herziening van de uitspraak van 11 oktober 2017 op de grond dat geen rekening is gehouden met zijn situatie en hij zich niet kan vinden in de overwegingen zoals opgenomen in de uitspraak.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe dient om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (zie de uitspraken van de Raad van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982 en van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360).
3.3.
In de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad onder meer vastgesteld dat het bestreden besluit op juiste wijze aan verzoeker is bekend gemaakt, omdat het niet alleen per post maar tevens overeenkomstig de wens van verzoeker op 21 april 2015 naar het door hem gebruikte e-mailadres is gezonden. In de uitspraak waarvan herziening is verzocht is geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift eerst op
25 november 2015 – en daarmee buiten de termijn van zes weken – is ontvangen en daarvoor geen verschoonbare redenen zijn gegeven.
3.4.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gestelde onjuistheid volgens verzoeker daarin gelegen is dat de afspraak met het Uwv om correspondentie via e-mail te laten verlopen, als neergelegd in een telefoonnotitie van 30 maart 2015, niet zag op toezending van besluiten, maar alleen op verzoeken om nadere informatie.
3.5.
Vastgesteld wordt dat de in overweging 3.4 genoemde telefoonnotitie al in de procedure, die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, was meegewogen. De uitspraak waarvan herziening wordt verzocht berust niet op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt. Er is geen sprake van een feit in de zin van artikel 8:119 van de Awb wat tot herziening van de uitspraak aanleiding kan geven.
3.6.
Uit de overwegingen 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.H. Budde

CVG