ECLI:NL:CRVB:2017:4060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
16/7448 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek in het kader van de WAO, niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft verzoeker, een inwoner van Marokko, op 25 oktober 2016 voor de tweede keer een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Raad van 24 maart 2015. Dit verzoek is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) zijn gesteld die de herziening rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend, wat in strijd is met de vaste rechtspraak. De Raad heeft daarbij artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, waarin staat dat een herzieningsverzoek tijdig moet worden ingediend. Aangezien verzoeker niet is verschenen op de zitting van 10 oktober 2017 en het Uwv geen reactie heeft gegeven op het verzoek, heeft de Raad besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en is openbaar uitgesproken op 21 november 2017.

Uitspraak

16.7448 WAO

Datum uitspraak: 21 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 24 maart 2015, 14/2638 WAO-V
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 25 oktober 2016 voor een tweede maal gevraagd om herziening van de door de Raad op 24 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1233) gegeven uitspraak.
Het Uwv heeft op dit verzoek geen reactie gegeven.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 oktober 2017. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad geoordeeld dat appellant in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan de uitspraak van de Raad van 15 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2756) niet in stand kan blijven. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het hoger beroepschrift verschoonbaar is.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.1.
Gelet op de uitspraak van de Raad van 20 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1055), moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld, dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.1.2.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.1.3.
De hiervoor in 3.1.2 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.1.2 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.2.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete, zijn bij het herzieningsverzoek geen nova gesteld en is het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
3.3. Gelet op 3.1.1 tot en met 3.2 moet het voorliggende herzieningsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Achtot

RH