In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, na de intrekking van de bijstand van betrokkene. Betrokkene ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had sinds augustus 2017 inkomsten uit arbeid, die zij maandelijks doorgaf aan het college. In april 2020 heeft betrokkene haar bijstand beëindigd, maar het college heeft later besloten om de bijstand over die maand in te trekken, omdat betrokkene te veel inkomsten had ontvangen. Het college vorderde in totaal € 923,94 aan te veel verleende bijstand terug, maar de rechtbank verlaagde dit bedrag tot € 123,88, met de redenering dat alleen bedragen die feitelijk zijn ontvangen teruggevorderd kunnen worden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat ook bedragen die op de bijstand zijn ingehouden, teruggevorderd kunnen worden als de bijstand over de betreffende maand wordt herzien of ingetrokken. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en stelt het terugvorderingsbedrag vast op € 871,32. De Raad benadrukt dat het college bevoegd is om de kosten van bijstand terug te vorderen, ook als deze bedragen niet direct op de bankrekening van betrokkene zijn gestort, maar als gevolg van verrekeningen zijn ingehouden. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de Raad stelt het terugvorderingsbedrag zelf vast.