ECLI:NL:CRVB:2024:1322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/3130 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden en de beoordeling van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellante. De Raad oordeelt dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde heeft toegekend, omdat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. Appellante, geboren in 1956, heeft op 10 mei 2022 een aanvraag ingediend voor AOW-pensioen, waarbij zij aangaf apart te leven van haar echtgenoot. De Svb heeft echter vastgesteld dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, wat resulteerde in de toekenning van het pensioen naar de gehuwdennorm. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de leefsituatie van appellante en haar echtgenoot. Ondanks dat appellante en haar echtgenoot apart wonen, blijkt uit hun dagelijkse contacten en gezamenlijke activiteiten dat zij zich naar buiten toe nog steeds als een echtpaar presenteren. De Raad concludeert dat appellante en haar echtgenoot niet voldoen aan de voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven, zoals gedefinieerd in de AOW. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/3130 AOW
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 oktober 2023, 22/5207 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of de Svb terecht een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet heeft toegekend naar de norm van een gehuwde. De Raad oordeelt dat deze toekenning terecht is, omdat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden van elkaar leven.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N.M. Fakiri, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024. Voor appellante is mr. Fakiri verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1956, is vanaf [trouwdatum] 2011 gehuwd met haar echtgenoot. Appellante heeft op 10 mei 2022 bij de Svb een aanvraag gedaan om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen). In de aanvraag heeft appellante vermeld dat zij apart leeft van haar partner.
1.2.
Bij besluit van 27 juni 2022 heeft de Svb aan appellante met ingang van 5 september 2022 een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde toegekend. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In juli 2022 is de Svb een onderzoek gestart naar de leefsituatie van appellante en haar echtgenoot. Bij besluit van 20 september 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, omdat zij niet duurzaam gescheiden van haar echtgenoot leeft.
1.3.
Per april 2023 ontvangt appellante een AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde, omdat haar echtgenoot en zij inmiddels gescheiden zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb afdoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Uit wat appellante en haar echtgenoot hebben verklaard op de ingevulde vragenformulieren kan niet worden afgeleid dat appellante duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Uit de bestaande contacten, de samen nog ondernomen activiteiten, de nog bestaande financiële verstrengeling en hoe de echtgenoten zich naar de buitenwereld presenteren heeft de Svb terecht afgeleid dat geen sprake is van een situatie dat ieder van hen afzonderlijk een eigen leven leidt alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd. Ondanks dat de mentale gezondheid van de echtgenoot volgens appellante achteruit is gegaan, is er frequent contact tussen haar en haar echtgenoot. Appellante heeft immers vermeld dat zij haar echtgenoot één keer per dag telefonisch spreekt en dat zij hem vier keer per week ziet. Dat deze contactmomenten volgens appellante voor de gemoedsrust van haar echtgenoot plaatsvinden, doet hier niet aan af.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In beginsel heeft appellante, omdat zij gehuwd is, recht op een gehuwdenpensioen. [1] Dit is slechts anders als sprake is van een uitzonderingssituatie: op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving. Volgens appellante is sprake van een gewilde verbreking van de huwelijke samenleving. In die situatie legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend. [2]
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feiten en omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. [3] Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven, is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [4]
4.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellante en haar echtgenoot wegens psychische en lichamelijke problematiek ervoor gekozen hebben om apart van elkaar te gaan wonen. Appellante en haar echtgenoot waren nog wel samen eigenaar van de door appellante bewoonde woning. Appellante en haar echtgenoot presenteerden zich verder naar buiten toe als echtpaar. De echtgenoot van appellante kwam vier keer per week naar hun gezamenlijke woning om de hondjes uit te laten en dan hadden zij contact. Daarnaast hadden appellante en haar echtgenoot dagelijks telefonisch contact. Dit alles, in onderling verband bezien, duidt er op dat appellante en haar echtgenoot toen geen leven leidden alsof ze niet met elkaar gehuwd waren. Wat de reden is dat zij hun leven op deze wijze vorm gaven, is voor de beoordeling niet relevant. Het voorgaande brengt mee dat van situatie van duurzaam gescheiden leven geen sprake is.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van het AOW-pensioen per 5 september 2022 naar de norm van een gehuwde in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en Y. Sneevliet en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) S.S. Blok
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Ouderdomswet
Artikel 9, eerste lid
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, van de AOW.
2.Uitspraak van de Raad van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3273.
3.Uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
4.Uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093.