In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond ongegrond heeft verklaard. Het college had de bijstand van appellanten ingetrokken omdat zij langer dan de wettelijk toegestane periode van vier weken buiten Nederland verbleven. Appellanten stelden dat hun terugvlucht was geannuleerd en dat zij hierdoor in een situatie van overmacht verkeerden, wat volgens hen dringende redenen voor bijstandsverlening zou opleveren.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 12 mei 2020 geoordeeld dat de reden van het langdurig verblijf buiten Nederland niet van belang is voor de toepassing van de Participatiewet. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in een acute noodsituatie verkeerden of dat zij in behoeftige omstandigheden verkeerden die alleen met bijstandverlening konden worden verholpen. De Raad heeft het hoger beroep van appellanten afgewezen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van griffier J.B. Beerens, en is openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.