Uitspraak
20 1222 WIA, 21/4443 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WW-uitkering pas te betalen nadat er een inkomstenopgave is ingevuld, heeft de eerste betaling van de WW-uitkering plaatsgevonden in februari 2016. Hierdoor valt het
WIA-dagloon lager uit. In plaats van zeven maanden WW-uitkering zijn maar zes maanden WW-uitkering betrokken in de berekening van het WIA-dagloon. Verder dient het in januari 2016 door [naam B.V.] uitbetaalde vakantiegeld te worden aangemerkt als sv-loon. Appellant heeft een eigen berekening gemaakt en gesteld dat hij maandelijks € 188,86 bruto (exclusief vakantiegeld) te weinig ontvangt. Tot aan de geschatte AOW-leeftijd zal het verschil volgens hem € 71.593,05 bedragen. Appellant heeft gewezen op de knelpuntenbrief Wet- en Regelgeving van het Uwv van 3 juni 2021 aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), waarin een soortgelijke situatie als van appellant wordt genoemd. Ook heeft appellant gewezen op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5972. Appellant heeft verzocht de strikte toepassing van de wetgeving buiten toepassing te laten, omdat die toepassing voor hem onevenredig nadelige gevolgen heeft.
loon-in-systematiek zal leiden tot een verzwaring van de uitvoering van de dagloonberekening van WIA-uitkeringen en hogere uitvoeringskosten, die sterk afbreuk doet aan de doelstelling van het Dagloonbesluit, te weten dat het dagloon in vrijwel alle gevallen volgens algemene regels direct na aanvraag van de uitkering geautomatiseerd kan worden vastgesteld op basis van gegevens die beschikbaar zijn in de polisadministratie (nota van toelichting, Stb. 2013, 185, blz. 16-17). De Raad heeft onderkend dat deze wijze van vaststelling tot een negatief en blijvend effect op het WIAdagloon kan leiden, doordat een maand WW-uitkering niet wordt meegeteld. Deze problematiek wordt in de brieven van de minister van SZW van 10 maart 2022 (34 351, nr 34) en van 25 november 2022
(32 716, nr. 47) aan de voorzitter van de Tweede Kamer aan de orde gesteld. De Raad heeft echter overwogen dat het, gelet op de hierbij betrokken belangen, niet aan de rechter maar aan de besluitgever is om hierover keuzes te maken en desgewenst de regeling aan te passen.
19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789) volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Uit de polisadministratie volgt dat [naam B.V.] vakantiebijslag reserveerde en dat in de maand januari 2016 € 468,70 aan sv-loon en € 1.204,06 aan genoten vakantiebijslag heeft opgegeven. Voor zover appellant stelt dat de gegevens uit de polisadministratie onjuistheden bevatten, is appellant er niet in geslaagd dit aan te tonen. Het Uwv heeft dan ook terecht het bedrag van € 1.204,06 aan genoten vakantiebijslag in mindering gebracht op het genoten loon.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 1 maart 2019;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2021 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 15.636,52;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.