ECLI:NL:CRVB:2023:2528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
22/2436 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de uitbetaling van kinderbijslag na echtscheiding en wijziging van hoofdverblijfplaats van een kind

In deze zaak gaat het om de uitbetaling van kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2021, waarbij de vraag centraal staat tot welk huishouden het kind, [zoon], behoort. Betrokkene en [ex-partner] zijn gescheiden ouders van [zoon], die na de echtscheiding bij [ex-partner] woonde. In mei 2021 is [zoon] naar betrokkene gegaan, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) weigerde de kinderbijslag aan betrokkene uit te betalen, omdat volgens hen [zoon] op de peildatum van 1 oktober 2021 nog steeds tot het huishouden van [ex-partner] behoorde. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak bepaald dat betrokkene recht had op de kinderbijslag, maar de Svb ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 december 2023 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er op de peildatum geen sprake was van een bestendige wijziging van de hoofdverblijfplaats van [zoon] naar betrokkene. De Raad benadrukte dat de formele hoofdverblijfplaats van [zoon] bij [ex-partner] lag, zoals vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had geweigerd de kinderbijslag aan betrokkene uit te betalen, omdat de feitelijke situatie niet voldeed aan de voorwaarden voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

22/2436 AKW
Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2022, 22/908 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats 1] (betrokkene)
[ex-partner] te [woonplaats 2] ( [ex-partner] )
SAMENVATTING
Betrokkene en [ex-partner] zijn gehuwd geweest en hebben een zoon, [zoon] . Na de echtscheiding heeft [zoon] bij [ex-partner] gewoond, zoals neergelegd in de echtscheidingsbeschikking. [ex-partner] is ook degene geweest die de kinderbijslag ontving. In mei 2021 is [zoon] naar betrokkene gegaan en daar gebleven. De vraag is aan wie van de ouders voor het vierde kwartaal van 2021 kinderbijslag moet worden uitbetaald. Volgens de rechtbank dient dit aan betrokkene te zijn. De Raad is echter van oordeel dat de kinderbijslag in het vierde kwartaal van 2021 nog aan [ex-partner] toekomt.

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.S. Pot, advocaat, een verweerschrift ingediend.
[ex-partner] is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen en heeft een schriftelijke uiteenzetting ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2023. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Pot. [ex-partner] is eveneens verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
De echtscheiding tussen betrokkene en [ex-partner] is uitgesproken bij beschikking van 11 april 2013. In die beschikking is onder andere bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij [ex-partner] is. De kinderbijslag is daarop aan [ex-partner] uitbetaald. Op 29 mei 2021 is [zoon] naar betrokkene gegaan en is daar een tijd gebleven.
1.2.
Betrokkene heeft op 21 juli 2021 kinderbijslag aangevraagd. In een besluit van 27 oktober 2021 heeft de Svb betrokkene laten weten dat hij geen kinderbijslag krijgt uitbetaald voor [zoon] vanaf het derde kwartaal van 2021.
1.3.
In een besluit van 12 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene hiertegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb overwogen dat op de peildata van het derde en vierde kwartaal van 2021 [zoon] zijn formele hoofdverblijfplaats bij [ex-partner] had op basis van de beschikking van de rechtbank en daarmee tot haar huishouden behoorde. Als de feitelijke verblijfplaats afwijkt van de formele verblijfplaats die volgt uit een overeenkomst of rechterlijke uitspraak, neemt de Svb na een periode van zes maanden aan dat de feitelijke situatie een bestendig karakter heeft. Dat was op de peildata van het derde en vierde kwartaal van 2021 nog niet het geval. Dat later door de kinderrechter is beslist dat [zoon] op 20 oktober 2021 uit huis is geplaats bij betrokkene, maakt het voor deze kwartalen niet anders.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij is geweigerd aan betrokkene over het vierde kwartaal van 2021 kinderbijslag uit te betalen en bepaald dat betrokkene alsnog recht heeft op de uitbetaling over dit kwartaal. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat [zoon] sinds 29 mei 2021 bij betrokkene is gaan wonen en dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) hiermee heeft ingestemd. De kinderrechter heeft in een beschikking van 20 oktober 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [zoon] bij betrokkene verleend, met ingang van die datum. Op de peildatum voor het vierde kwartaal, 1 oktober 2021, verbleef [zoon] weliswaar nog geen zes maanden bij betrokkene, maar toch was dat verblijf bestendig gelet op deze feitelijke situatie. Het was de bedoeling dat [zoon] bij betrokkene zou blijven wonen, zoals kort daarna bevestigd door de kinderrechter. De rechtbank hecht grote waarde aan de feitelijke situatie omdat de kinderbijslag is bedoeld om een kind goed te verzorgen. Betrokkene had daar niet alle financiële middelen voor, terwijl hij wel de kosten droeg.
Standpunt van de Svb
3.1.
De Svb stelt dat de rechtbank ten onrechte aanneemt dat op de peildatum van het vierde kwartaal van 2021 al sprake was van een bestendige hoofdverblijfplaats van [zoon] bij betrokkene. Volgens de Svb heeft de RvdK niet ingestemd met een wijziging van de verblijfplaats, zoals de rechtbank stelt. De RvdK heeft het voorlopig verblijf bij betrokkene benoemd, in afwachting van een nader onderzoek. Ook was het op deze peildatum niet al de bedoeling dat [zoon] bij betrokkene zou blijven wonen. Dit blijkt alleen al uit het feit dat [ex-partner] zich heeft verweerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Gezien beleidsregel SB1014 is pas vanaf het eerste kwartaal van 2022 sprake van een wijziging van hoofdverblijfplaats van [zoon] en heeft betrokkene vanaf dat kwartaal recht op uitbetaling van de kinderbijslag. In een besluit van 28 februari 2022 is dit aan betrokkene toegekend.
Standpunt van betrokkene
3.2.
Betrokkene kan zich geheel vinden in de aangevallen uitspraak.
Standpunt van [ex-partner]
3.3.
[ex-partner] meent dat zij het vierde kwartaal van 2021 recht had op uitbetaling van de kinderbijslag. Volgens haar is er nooit sprake geweest van een bestendige wijziging van de hoofdverblijfplaats. Zij stemde niet in met een langdurig verblijf van [zoon] bij betrokkene. De hulpverlening voor [zoon] was geregeld in haar woonplaats en betrokkene heeft ten onrechte niet mee willen werken aan de terugkeer van [zoon] naar haar. Ook meldt [ex-partner] dat zij in het vierde kwartaal van 2021 maandelijks € 100,- aan kinderbijslag heeft overgemaakt naar betrokkene en dat de verblijfplaats van [zoon] nadien weer is gewijzigd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit met betrekking tot de kinderbijslag heeft vernietigd voor zover het zag op het vierde kwartaal. De Raad beoordeelt deze vraag aan de hand van wat de Svb in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Verzekerden voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) hebben recht op kinderbijslag voor kinderen jonger dan 18 jaar die tot hun huishouden behoren of door hen worden onderhouden. [1] Als twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet uitbetaald. [2]
4.3.
Voor het antwoord op de vraag tot welk huishouden een kind behoort, is de feitelijke situatie van belang. [3] Bestaat er evenwel een opgelegde of overeengekomen regeling betreffende opvoeding en verblijf van het kind, dan acht de Svb volgens Beleidsregel SB1014 wat daarover in de betrokken regeling is geregeld doorslaggevend. De Svb gaat alleen uit van de feitelijke situatie indien blijkt dat niet-naleving van deze afspraken een bestendig karakter heeft. In het algemeen is hiervan sprake als de ouders de afspraken langer dan zes maanden niet naleven, aldus Beleidsregel SB1096. De Raad acht deze benaderingswijze van de Svb niet onjuist. [4]
4.4.
Volgens de beschikking van de rechtbank had [zoon] zijn hoofdverblijf bij [ex-partner] . Dit betekent dat het uitgangspunt is dat hij tot haar huishouden behoorde. Dat dit een beschikking uit 2013 betreft, doet daar niet aan af. Op de peildatum in geding, 1 oktober 2021, was er geen andere opgelegde of overeengekomen regeling betreffende opvoeding en verblijf van [zoon] . De vraag rijst of moet worden uitgegaan van de feitelijke situatie omdat de niet-naleving van deze afspraken een bestendig karakter heeft gekregen. Dat is naar oordeel van de Raad niet het geval. Vast staat dat [zoon] op 1 oktober 2021 nog geen zes maanden bij betrokkene verbleef. [ex-partner] betwist dat het verblijf van [zoon] bij betrokkene per 29 mei 2021 als blijvend was bedoeld. Uit de beschikbare gegevens, waaronder een mail van een medewerker van de RvdK van 22 juli 2021, kan de Raad niet anders afleiden dan dat [zoon] sinds 29 mei 2021 bij betrokkene verblijf heeft en de RvdK bezig was met een onderzoek naar de vraag wat de beste plek was voor [zoon] . Hieruit kan niet worden afgeleid dat de RvdK heeft ingestemd met de wijziging van het hoofdverblijf naar betrokkene, zoals deze stelt. De RvdK heeft benoemd wat de feitelijke situatie was op dat moment. Pas met de beschikking van de kinderrechter van 20 oktober 2021 is de hoofdverblijfplaats [zoon] gewijzigd, waar [ex-partner] zich tegen heeft verzet. Dit betekent dat op 1 oktober 2021 geen sprake was van een bestendige wijziging van de gemaakte afspraken. De Raad ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van de termijn van zes maanden. Daarom kan niet gezegd worden dat [zoon] op deze peildatum behoorde tot het huishouden van betrokkene in de zin van de AKW.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag van betrokkene om de kinderbijslag aan hem uit te betalen in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep slaagt wordt er geen griffierecht van de Svb geheven.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en E.E.V. Lenos en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 7, eerste lid, AKW
De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
Artikel 11, tweede lid, AKW
Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind bestaat indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, en, indien van toepassing, artikel 7a.
Artikel 18, vierde lid, van de AKW
Indien twee of meer personen waaronder één persoon tot wiens huishouden het kind behoort, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag voor eenzelfde kind hebben, wordt de kinderbijslag waarop degene recht heeft, tot wiens huishouden dit kind niet behoort, niet betaald.
Beleidsregel Tot het huishouden behoren (SB1014) van de Svb
(…)
In sommige gevallen is niet op voorhand duidelijk tot welk huishouden een kind behoort. In dat geval hanteert de SVB het criterium dat het kind behoort tot het huishouden waar het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt (minimaal vier nachten per week). Bestaat er evenwel een opgelegde of overeengekomen regeling betreffende opvoeding en verblijf van het kind, dan acht de SVB hetgeen daarover in de betrokken regeling is geregeld doorslaggevend (zie ook de uitspraak van de CRvB van 29 mei 1991, alsmede SB1096 over kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap).
Beleidsregel Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap (SB1096)
Als de ouders van een kind gescheiden huishoudens voeren en het kind in één van beide huishoudens woont, heeft de ouder in wiens huishouden het kind woont recht op kinderbijslag. Als de andere ouder, tot wiens huishouden het kind niet behoort, het kind onderhoudt, bijvoorbeeld door alimentatie te betalen, heeft ook deze ouder recht op kinderbijslag. Artikel 18, vierde lid AKW bepaalt dat in die situatie, waarin twee personen recht hebben op kinderbijslag voor hetzelfde kind, de kinderbijslag van de persoon tot wiens huishouden het kind niet behoort niet wordt betaald. In afwijking daarvan volgt uit artikel 18, zesde lid AKW dat de SVB de kinderbijslag uitbetaalt aan de ouder tot wiens huishouden het kind niet behoort als de andere ouder geen aanvraag heeft ingediend.
(…)
De SVB gaat alleen uit van de feitelijke situatie indien blijkt dat niet-naleving van deze afspraken een bestendig karakter heeft. In het algemeen is hiervan sprake als de ouders de afspraken langer dan zes maanden niet naleven. In gevallen waarin het niet mogelijk is om de feitelijke situatie vast te stellen, gaat de SVB alsnog uit van de overeenkomst of rechterlijke uitspraak.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, van de AKW.
2.Artikel 18, vierde lid, van de AKW.